De brief van de sultan
(1982)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[pagina 7]
| |
1. De slag bij NieuwpoortJacob Valk kreeg geen ogenblik rust. Overal om hem heen was geroep en geschreeuw. Luide commando's van officieren en druk heen en weer rennende mannen, zenuwachtig, opgewonden om het naderende gevecht. Jacob zou zelf niet mee optrekken om op het brede strand van Nieuwpoort tegenover het spaanse leger slagorde te vormen. Hij was pas dertien jaar, te jong om soldaat te zijn, maar oud genoeg om met het leger mee te trekken. Bij elke compagnie waren een paar jongens zoals Jacob die voor de soldaten allerlei werkjes moesten doen: laarzen poetsen, de kok helpen, paarden verzorgen. Een gemakkelijk leventje was het niet. Iedereen was je baas, iedereen kon je commanderen en als je niet vlug opschoot kon je een draai om je oren krijgen. Voor een weesjongen zoals Jacob was er één groot voordeel: hij was tenminste uit het weeshuis. Daar werd je ook van vroeg tot laat aan het werk gezet, daar kon je ook voor de minste of geringste overtreding een pak slaag krijgen. Hier, in het leger was er nog kans op avontuur, hier kreeg je goed te eten. Jacob Valk had nog extra geluk gehad, hij was geplaatst bij de lijfwacht van prins Maurits. Dat betekende dat hij straks in de winter niet ontslagen zou worden. De hele winter elke dag goed eten, wat een rijkdom. Jacob verloor zijn ouders toen hij vijf jaar was. Bij familie was geen plaats voor hem. Jacob kwam in het weeshuis en leerde er vechten voor een stuk brood. Hij groeide op in het kille, grote weeshuis waar boven de deur stond: Hier zorgt de milde burgerij voor het arme weeskind en houdt het van honger en zorgen vrij. Die ‘milde burgerij’ kwam echter nooit binnen kijken. Jacob wist hoe het daar binnen was, en hij wilde er nooit meer terug komen. Dan was hij maar liever in het leger. Hier kon hij misschien nog iets leren. De prins had hem opgemerkt, hij had gezien dat deze jongen meer mogelijkheden had dan gewoon soldaat te worden. Jacob was toegevoegd aan het kleine groepje helpers van de chirurgijn, de heelmeester die de gewonden moest verzorgen.
De tweede juli van het jaar zestienhonderd was een stralende dag. Toen de zon nog maar net boven de duinen uitkwam was het leger al volop in beweging. Groepen piekeniers vormden blokken van tien of vijftien man naast elkaar en evenzoveel rijen achter elkaar. Op een luid geschreeuwd | |
[pagina 8]
| |
bevel van een officier te paard marcheerden deze groepen naar voren. Met de lange lansen rechtop gedragen vormden zij massieve blokken speren. Speerpunten die in elke richting door de vijandelijke linie heen konden dringen, onbereikbaar voor aanvallende ruiters. Alleen musketvuur of kanonnen konden de gevreesde piekeniers tegenhouden. In volle vaart stoof een eskadron ruiters over het rulle zand naar de zeekant om daar op het harde strand op de linkervleugel van het leger hun plaats in te nemen.Ga naar voetnoot1 Sterke paarden trokken moeizaam een stuk geschut het duin op. Kanonniers groeven het geschut daar in om zo de rechtervleugel van het leger te steunen straks in de slag. Jacob was druk bezig alles klaar te zetten om straks de gewonden te kunnen verzorgen. Achter een rij huifkarren was een verbandplaats ingericht. De chirurgijn had er een tafel waar gewonden op gelegd konden worden. Er waren lange repen linnen op maat gesneden en in rollen klaar gelegd. In de huifkarren lag stro waarop straks de gewonden neergelegd zouden worden. Iedereen was klaar voor de slag, de slag bij Nieuwpoort.
De zon stond al hoog aan de hemel toen prins Maurits zijn troepen in slagorde had staan. Het was warm, Jacob deed zijn wambuis en zijn hemd uit en ging in de zon zitten bovenop een huifkar. Achter de karren was het nu rustig. De chirurgijn zat aan zijn tafel, hij dronk een kan wijn leeg. Bij elke wagen waren enkele musketiers als schildwacht. De overige soldaten, totaal vijftienduizend man, stonden op het strand. Van de zee tot in de duinen zag Jacob soldaten. Honderden ruiters bij de zee, waar ze op het harde strand snel vooruit konden komen. Zwetend onder hun harnassen stonden de ruiters in de brandende zon. In het midden was prins Maurits zelf, te paard, achter vier blokken piekeniers. De voorste groep ruiters, de vier blokken pieken en vlak bij het duin musketiers en kanonnen vormden de eerste linie. De overige piekeniers, musketiers en een eskadron ruiters bleven achter de eerste linie een reserve. In de verte hoorde Jacob trompetsignalen, daar zag hij het spaanse leger aankomen. Door de vele vaandels en vlaggen leek het haast een feestelijke stoet. Er waren ruiters zowel aan de linker- als aan de rechterkant van de hoofdmacht. Die hoofdmacht bestond ook bij de Spanjaarden uit piekeniers. Zij marcheerden ook in blokken dicht naast elkaar. Op honderd | |
[pagina 9]
| |
meter afstand bleven ze staan, een ogenblik was het doodstil. De vaandels klapperden in de wind, de zon blikkerde op de duizenden stalen speerpunten, op de harnassen en de helmen. Toen klonken de bevelen, trompetten bliezen signalen, het geschut brandde los, de ruiters stoven naar voren. Stap voor stap naderden de blokken piekeniers elkaar. Er werd veel geschreeuwd, eerst gejuich, strijdkreten, daarna klonken de eerste kreten van pijn.
Jacob moest van de wagen afkomen. Met een oude, ervaren soldaat en een aantal jongens werd hij naar voren gestuurd om gewonden op te halen. Ze hadden een eenvoudige draagbaar bij zich, bestaande uit twee balken en een stuk zeildoek. De oude soldaat had nog maar één arm, hij kon niet meer meevechten, maar hij wist precies waar de gewonden zouden vallen. Hij wist ook dat zijn jongens voor het musketvuur niet bang hoefden te zijn. Met een musket kon je slecht mikken en musketten schoten niet ver. Jacob wist dat niet, en hij werd steeds banger toen ze verder naar voren kwamen. Het leek wel of er van alle kanten geschoten werd. Het geluid van de kanonnen was verschrikkelijk. Overal was zand, opgestoven door langsrennende paarden, elk blok pieken was een blok zand en stof. De kreten van gewonden en stervenden klonken luider dan de commando's en de trompetsignalen. Iedereen werd vuil, bezweet. Ze renden langs de reservetroepen. Jacob zag de gespannen, strakke gezichten, en hij wist dat hij niet de enige was die bang was. Zijn eerste gewonde vond hij achter het voorste blok piekeniers. Een jonge soldaat was van vlakbij geraakt door een musketkogel. Zijn schouder was verbrijzeld. Zijn linkerarm hing er bij als een vreemd lichaamsdeel dat niet van hem was. Jacob en de jongen met wie hij samen één draagbaar had, legden de gewonde voorzichtig op het zeildoek. De man gilde het uit van de pijn. De twee jongens droegen hem zo snel mogelijk naar de chirurgijn. Het was de eerste die in veiligheid gebracht werd. Een vrij nutteloze veiligheid. ‘Zo een kun je beter laten liggen,’ snauwde de chirurgijn, ‘die haalt het toch niet.’ Hij sneed snel de kogel uit de wond, zonder te letten op het gegil van de gewonde soldaat, die zonder verdoving zo geopereerd werd. De chirurgijn verbond de wond zo goed mogelijk, de soldaat raakte bewusteloos. Ze legden hem op het stro in een huifkar - waar hij voor de avond overleed. Jacob was intussen alweer naar voren gestuurd. Van alle kanten kwamen nu jongens aanrennen met gewonden. Soldaten die nog lopen of kruipen konden probeerden op eigen kracht de verbandplaats te bereiken.
Jacob was vlakbij de rechterflank van het leger, langs de duinenrij, toen | |
[pagina 10]
| |
daar een groep spaanse ruiters een eenheid musketiers aanviel. De mannen schoten hun musket af, enkele ruiters werden geraakt, een paard struikelde en viel. De overige ruiters naderden snel. Jacob zag duidelijk de verhitte gezichten onder de helmen. Ze wisten dat de musketiers zo snel niet konden herladen. Van vlakbij schoten de ruiters hun pistolen af, de musketiers verdedigden zich met hun degens. Ze werden omver gelopen door de paarden, neergesabeld door de ruiters. De twee jongens doken in het duinzand weg. Toen Jacob weer durfde kijken waren de ruiters alweer verder. Voor hem lagen doden en gewonden, tientallen. De sergeant van de musketiers spuwde bloed en zand uit en schreeuwde de overlevenden bij elkaar. Hij stelde ze weer ordelijk op en liet herladen. Onbeslist golfde de strijd heen en weer tot ver in de middag. Ze kregen geen ogenblik rust. Jacob raakte verdoofd van vermoeidheid, hij zag niets meer van de ellende om hem heen, het drong niet meer tot hem door. Hij sjouwde gewonden naar achter, legde ze neer in de steeds vollere verbandplaats, zag de huifkarren vol gewonden. Hij zag de doden, de stervenden, en rende weer verder, te moe om nog bang te zijn. Om half vier zette prins Maurits op het beslissende moment van de slag drie groepen ruiterij in. De Spanjaarden begonnen te wijken. Stap voor stap werden ze terug gedrongen. Meter na meter strand moesten ze opgeven. De terugtocht stap voor stap ontaardde in een wilde vlucht. De troepen van prins Maurits zagen ze gaan, maar niemand was in staat de vluchtende troepen te achtervolgen om ze ver uiteen te jagen. De prins commandeerde zijn troepen terug naar hun kamp. Zelf ook vuil en bezweet, zag hij ze langs komen; sommigen juichten nog, de meesten sjokten uitgeput langs. In het kamp moest een groot aantal van de vermoeide soldaten meteen op wacht. Het kamp bleef scherp bewaakt. Ze hadden de slag bij Nieuwpoort gewonnen, maar de Spanjaarden waren niet definitief verslagen. Iedereen moest zich voorbereid houden op een tegenaanval.
Tegen de avond lag het strand verlaten. De doden waren weggehaald, de zee spoelde tot de vloedlijn het bloed weg. Dorpelingen zochten in het rulle zand naar verloren uitrustingstukken, naar geld en kostbaarheden die tijdens de strijd verloren waren.
De chirurgijn moest bij de tent van de prins komen. Er waren enkele gewonde officieren. Hij nam Jacob mee om zijn spullen te dragen. Langs drie schildwachten kwamen ze bij het tentenkamp van de prins. Het was er net zo'n rommeltje als overal in het kamp. | |
[pagina 11]
| |
In één tent lagen drie gewonden, steek- en snijwonden, de chirurgijn had er niet zo'n moeite mee. Jacob gaf hem de dingen die hij nodig had en keek vanuit de tent naar buiten. Hij zag officieren die zich aan het wassen waren. De kleurige uniformen en de glimmende harnassen lagen rommelig op een hoop. Bedienden moesten er maar voor zorgen dat ze weer schoon werden. Een jonge officier toonde trots een diepe deuk in zijn borstkuras, een kogel was er tegen afgeketst. Sommigen dronken grote bekers wijn en riepen vrolijk toe hoe het geweest was en wat ze meegemaakt hadden.
Prins Maurits zat voor zijn tent. Hij lette niet op de vrolijkheid om hem heen. Zijn harnas lag in zijn tent, zijn kleren waren vuil, hij had zich nog niet gewassen. Hij staarde somber voor zich uit. Uit alle hoeken van het kamp kwamen officieren naar hem toe. Ze meldden hem hoeveel mannen er gesneuveld waren, hoeveel er gewond lagen. De prins keek op, knikte, en praatte een ogenblik met elk van de officieren. Zijn secretaris noteerde alle gegevens. Toen van het hele leger bekend was hoeveel er omgekomen waren, bleef de prins zitten. Om hem heen werd het stiller; luidruchtige officieren kregen een wenk, dat ze zich stil moesten houden. Ze verdwenen verderop het kamp in. Maurits zat voor zijn tent, een sombere man, dik en oud. Zo zag Jacob hem. De grote overwinnaar zat er verslagen bij. Nog nooit had hij in één veldslag zoveel mannen verloren. Nog nooit had hij zijn troepen zo ver in vijandelijk gebied gevoerd. Nog nooit was er zo'n groot gevaar geweest dat hij met al zijn soldaten in deze uithoek van de Nederlanden de gevangene zou worden van de Spanjaarden.
De zon was bijna onder. In het kamp hing een vreemde stemming. Sommige soldaten waren uitbundig aan het feestvieren, anderen sliepen. Maar steeds klonk het gejammer van de gewonden. De chirurgijn was klaar. Hij sprak met de prins, vertelde hoeveel gewonden kans maakten op genezing. Velen zouden sterven, soms al voor de volgende ochtend. Hoeveel wagens zouden ze nodig hebben voor het gewondenvervoer? Hij drong er op aan dat de prins wat zou eten en zich op zou knappen. Maurits deed het.
Jacob Valk had tijdens dit gesprek op een afstandje gewacht. Zijn hoofd suisde van vermoeidheid. Hij had vreselijke honger. Toen de prins met de chirurgijn de tent inging zag Jacob een vreemde | |
[pagina 12]
| |
figuur bij de schildwacht staan. Het was een kleine donkere man in een oosters gewaad. Hij praatte druk met de schildwacht. ‘Perovia,’ riep hij. ‘Santos Perovia. Ik moet de prins onmiddellijk spreken. Zeg hem dat Santos Perovia er is met een belangrijk bericht. Ik moet hem onmiddellijk spreken.’ De sergeant van de wacht ging naar de tent van de prins om te vragen of deze Santos Perovia welkom was. Jacob hoorde niet wat het antwoord was. Hij zag een wagen met brood binnenkomen, bestemd voor het kamp van de prins. Dat brood interesseerde hem meer dan alle oosterlingen bij elkaar. Toch zou Jacob Valk heel veel te maken krijgen met het plan van Santos Perovia, maar dat kon Jacob nog niet vermoeden. Een flink stuk brood en een homp kaas waren veel belangrijker voor hem. |
|