hem als een zegen over het molenbedrijf. Als de wind ging liggen en het meel alleen nog met zuchtjes uit de steenbak schoof, nam vader graag het zware boek uit het kastje om een stuk heilige lering voor te lezen.
...Het verhaal van de vrome en sterke man David: Zoo is 't geschied, dat David eens opstaende van zyn bedde naer den middag, en wandelende boven op het plat dak van het Koninglyk Huys, eene Vrouwe haer zag wasschen, die uyt'ermaeten schoon was. David zond dan vraegen, wat dit voor eene Vrouwe was? Men bragt hem voor antwoordde dat het Bethsabeë was, de Huysvrouwe van Urias...
Het begin van het drama. De rest van dit treurspel houdt hem niet op. Het is niet voor hem. De tedere en schilderachtige aanvang van dit verhaal is hem voldoende. Wat volgt, gaat hem niet aan. Zo'n gang zal het immers met hem niet gaan. Beslist onmogelijk.
Daar is weer de roep van Maria-Christina. Hij hoort het niet. Hij hoort zelfs niet, dat Maarten met de zwaargeladen ketserskar de molenmote komt opgereden, noch ziet dat de molen is stilgevallen. Het laatste gonzen en kraken is uitgedoofd. Maria-Christina moet nog eens roepen:
- Andries!
Dan schrikt hij wakker. Inwendig beschaamd reikt hij het hoofd naar beneden en ziet Maarten te wachten staan. Hij loopt naar de deur, haakt het ophaalkoord los en zet de katrol in beweging. Het gladde koord glipt ruisend door zijn handen. Maarten legt de beugel om de zakkrop en de ene na de andere zak stijgt naar de steenzolder. Andries stapelt de zakken in een hoek. Tussen twee zakken in gluurt hij nog eens naar het kijkgat. Als de laatste zak er ligt, roept Maarten:
- Vader, de koffie wordt koud.
- Ja, ja, ik kom.
Andries daalt met trage stappen de molensteiger af. Nog is zijn blik niet rustig. Daar is die tuin van ‘De bonte Os’, met Johanna-Franciska.
Je weet waar zoiets begint...