Narede.
Men klaagde (het gebruik wil eigenlijk, dat ik hier zeide: ‘mijne vrienden klaagden;’ maar ik heb geen' lust mijne vrienden te bezwaren met alle mijne literarische zonden), men klaagde dan over het lastige, van eene Novelle, zoo uitvoerig als de Prinses Orsini, te lezen in maandelijksche Bijdragen, zoo als dat in De Gids plaats vond.
De Heer van kampen was een van hen, die mij de klagt mededeelden. Ik begreep die, en vond haar te beleefd, om er geen gehoor aan te geven. Zoo voegde ik de losse nommers van Orsini bijeen in een' herdruk; wat van deze waar was, kon het ook zijn van Alba; zoo voegde ik Alba daarnevens, en gaf, als Regent en als Spanjaard, den Kardinaal Ximenes naast beiden zijne plaats. Ximenes, mij dierbaar om vele redenen zamen, misschien wel het meest, omdat een Dichter hem eenmaal heeft ingeleid in den kring der Poëzij, waar hij door de conservativen in den lande, als indringer en roturier, met schuinsche blikken werd aangezien. Maar nu is hij weêr t'huis,