evenveel vrees voor het een als voor het ander. De Koningin, als gewoonlijk, kon niet besluiten. Leycester zelf brandde van ongeduld, of werd moedeloos onder de krenkingen en nederlagen, die hij zijne partij zag ondergaan, bij zijn afwezen; maar door vroegere ervaring geleerd, was zijn zelfvertrouwen verminderd en scheen keeren op een onzekeren voet ook hem ondoenlijk. Zoo bleef het arme Vaderland nog in dien verderfelijken stand van zaken, waarin er eigenlijk geene regeering was, want wie 't gezag behoorden te hebben, zagen het zich betwisten, en wisten zich niet te handhaven; wie 't hielden, gebruikten het zooals ze niet moesten; men twistte, in welke hand de souvereiniteit lag in een land, dat nog niet eens vrijgevochten was van de vroegere meesters, in plaats van te vragen, welke hand het krachtigst tot die bevrijding kon medewerken.
Het volk, als gewoonlijk, vreemd aan de kwestie, waarvan dit het voorwendsel was, woelde intusschen in eigene ingewanden, om ondergeschikte belangen en met dat zeker gevoel van onrust, dat eene natie bevangt, onder die losse teugels eener verdeelde regeering en meesters zonder macht. De kooplieden kuipten in 't belang van den handel, de predikanten kuipten in 't belang van de Kerk, de krijgslieden dreigden desertie en muiterij.
De eersten wilden den vrede, de anderen baden om Leycester, de laatsten dwongen om geld en om onderstand, en intusschen sloeg Parma het beleg voor Sluis, eene der belangrijkste vestingen van West-Vlaanderen, en die als de sleutel was van Zeeland.
Arm Nederland! van waar wacht gij uwe redding? Uit Engeland van eene baatzuchtige Koningin? - Of van een hoveling, die het eerst naar haar luimen moet vragen, eer hij op uwe belangen kan denken? - Of van den jongen Oranje-spruit, die niet eens gezags genoeg houdt om een overste in West-Friesland