| |
| |
| |
IX. De chevalier en mevrouw Colbert ontmoeten kennissen.
Zoodra mevrouw Colbert in hare karos was gezeten, en de chevalier tegenover haar had plaats genomen, gaf zij hare nieuwsgierigheid te kennen naar het ongeval, dat den broeder van mevrouw Heugh had getroffen, en de chevalier, als men denken kan, voldeed onmiddellijk aan dat verlangen.
- Gij moet dan weten, mevrouw! begon hij, dat de jonge baron von Oelenstedt, de broeder der Deensche ambassadrice, hoewel Deen van geboorte en te Kopenhagen woonachtig, sinds eenigen tijd zijn verblijf hield te Christianstadt, in Schonen, eene landstreek die, zooals Uwe Edelheid weten zal, tot het Zweedsche grondgebied behoort. Wie zich bemoeid heeft, het gedrag van dezen jongen edelman te bespieden, of wat aanleiding gaf, dat men zijne handelingen op ongunstige wijze heeft uitgelegd, is niet bekend geworden, alleen weet men dit, dat de baron op zekeren dag werd gearresteerd in zijn logis, en daarna voor een krijgsraad gedaagd, als beschuldigd van verstandhouding met de Denen.
- Maar hoe kan men hem ten kwade duiden, verstandhouding te hebben met zijne landslieden?...
- Met uw verlof, mevrouw de Markiezin... eene zulke verstandhouding als waarvan men hem betichtte, kon niet onschuldig geacht worden. In Zweden zijnde, mocht hij niet tegen Zweden ageeren in het belang van Denemarken, op een tijdstip dat die mogendheden in oorlog waren.
- En had hij dat werkelijk gedaan?
| |
| |
- Hij werd er althans van beschuldigd, en scheen niet in de mogelijkheid te zijn om bewijzen voor zijne onschuld te leveren. In tijden van oorlog en tegen een vijand, wien men van verraad verdenkt, procedeert men kort, vooral waar een krijgsraad uitspraak doet, en niet eene ordinaire rechtbank; - zoodat... binnen eenige uren het vonnis gewezen werd, en het was een doodvonnis. De jonge baron was veroordeeld, om gearquebuseerd te worden door vier vaandrigs, uit aanzien van zijn rang.... En om het al te zeggen, mevrouw, het vonnis werd geëxecuteerd!
- Dat is in waarheid verschrikkelijk. Maar was er dan in Denemarken niemand, die voor hem intercedeerde?
- Helaas neen, mevrouw! alles ging zoo snel, dat de ambassadrice hier van het geheele geval niets heeft geweten voor gisterenavond, toen haar tegelijk de treurige uitkomst werd medegedeeld. Mijnheer van Olivenkrantz, die, eenige uren later, uit goedhartigheid haar zijne deelneming kwam betuigen en alle mogelijke troostredenen wilde aanvoeren, werd niet eens aangehoord, daar de barones bij zijn eerste woord in flauwte viel.
- Mij dunkt, er zijn dames om minder oorzaak in flauwte gevallen... Maar die snelheid zelve is onmenschelijk wreed, merkte mevrouw Colbert aan.
- Het recht had Zweden voor zich, zoowel als de macht, en het is waarschijnlijk, dat intercessie van Denemarken, zelfs ware zij mogelijk geweest, geen effect zou gehad hebben. De koning van Zweden echter had eenige edelmoedigheid willen gebruiken, en presenteerde gratie, mits de baron von Oelenstedt zich schuldig bekende aan gekwetste majesteit..., doch als een edelman, die zijne eer liever heeft dan zijn leven, weigerde deze die bekentenis, en onderging zijn vonnis mannelijk en kalm. Zelfs had hij de edelmoedigheid, om den vaandrigs, die met de excecutie belast waren, ten bewijze zijner volkomene vergiffenis van hetgeen zij tegen hem gingen plegen, ieder een geschenk te doen uitreiken van vijftig dukaten.
- Die arme edelmoedige edelman... hoe mij dat treft! Nu begrijp ik, dat mevrouw Heugh zich onmogelijk met de Gravin von Oxenstiern kan samenvinden, die in haar zulke herinneringen moet opwekken.
| |
| |
- Het zal wel moeilijkheden geven hier te Nijmegen, dat die beide dames elkaâr niet meer kunnen rencontreeren.
- Vooreerst nog niet, daar mevrouw Heugh wel niet in de wereld zal gaan, zoolang haar rouw duurt.
- Dat zou zij zeker, zoo zij een particulier persoon tot gemaal had, maar de baron Heugh, in vreeze dat deze private zaak de oneenigheden tusschen Zweden en Denemarken verergeren zal door nieuwe veeten tusschen de ambassadeurs, wil niet dat zijne gemalin zich zal onttrekken van de cercles bij te wonen. Ik weet dat voor zeker van de freule Oelenstedt, nicht van mevrouw Heugh, die ook zeer geaffecteerd is over den dood van haar oom, en die mij dit alles in vertrouwen mededeelde, toen ik dezen morgen, namens mevrouw de maréchale, mijne opwachting ging maken bij deze dames.
- De maréchale is mij dus vóór geweest... het is zeker daarom, dat mijnheer Colbert verlangde, dat ik er nog heden gaan zou.
- Zoo onderstel ik ook... want het is niet waarschijnlijk, dat de heeren ambassadeurs zelve zich daar zullen vertoonen, uit vreeze van hunne collega's van Zweden te desobligeeren.
- En die arme jonge edelman!... zou hij werkelijk schuldig zijn geweest?
- Hij pretendeerde tot het laatste toe zijne onschuld; ziedaar alles wat men er van weet... Maar wij zijn voor het huis van den Graaf Oxenstiern, Markiezin... De voetknechten hebben aangescheld, de pages openen het portier... Vergun mij, dat ik u de hand biede bij het uitstappen. En de chevalier het woord bij de daad voegende, wipte vogelvlug de hooge trede af, en hielp de Markiezin uit de koets.
Mijnheer Colbert had zijn zin: zijne echtgenoote was de eerste in het salon der Gravin Oxenstiern; meer nog, de vrouwe des huizes was er zelve nog niet, en hoewel er kennelijke aanstalten waren gemaakt voor eene schitterende verlichting, brandden er nog slechts enkele waskaarsen, en eene zekere wanorde in geheel het vertrek bewees, dat alles nog niet volkomen geregeld was om te ontvangen. Dat mocht vreemd schijnen, want het uur waarop men afgesproken was elkander avondvisites te brengen, was sinds lang geslagen, en het was heden de beurt der Zweedsche ambassadrice, om ze op te wachten.
| |
| |
Mevrouw Colbert betuigde dus zoowel haar ongenoegen als hare verwondering, dat de meesteres des huizes niet gezorgd had gereed te zijn; doch de chevalier trachtte deze te verontschuldigen met te zeggen:
- Het is wel te zien, dat mevrouw de Markiezin sinds langen tijd het huis der Gravin niet met hare tegenwoordigheid vereerde; anders zou deze ongeregeldheid haar niet meer bevreemden. Men is zoo gewoon, in dit huis verwarring en wanorde te zien heerschen, dat bijna niemand zich hier waagt, dan tegen het uur, waarop men bij anderen afscheid neemt... om zeker te zijn van de Gravin gekleed te vinden, en de bedienden op hun post in de voorzaal.
- Gij zijt malicieus, chevalier! ik verzeker u, de laatste maal, dat ik hier was, ter gelegenheid van de beruchte kraamvisite, ontving mij de Gravin in een somptueus négligé en in volle ceremonie.
- Dat is niet vreemd... Uwe Edelheid kwam immers... naar het zeggen van sommigen, zeer veel te laat.
Mevrouw Colbert glimlachte, en was op het punt nog een woord van toestemming of ergernis te uiten, toen de middeldeur der zaal openging, en de Gravin Oxenstiern in eene soort van gejaagdheid naar binnen stormde, die ten minste bewees, dat zij haar verzuim gevoelde, en zich haastte het goed te maken Hare kleeding zelfs droeg de bewijzen van de groote overijling, waarmede zij die had aangeschoten, in tegenstelling van alle dames van haar rang, in dit tijdperk, die urenlang voor den kapspiegel zaten. Maar die kleeding toch was rijk en smaakvol, de Gravin eene uitnemend schoone vrouw, en het hinderde niet aan de uitdrukking van haar edel en fier gelaat, dat de gecrêpeerde lokken wat los en achteloos over voorhoofd en slapen vielen, en dat de guirlande van witte marabouts maar even losjes was vastgehecht. Zeker in de verwarring van het oogenblik en alleen denkende aan hare verzuimde plichten als gastvrouw, reikte zij mevrouw Colbert gulhartig de hand, terwijl zij zeide:
- Vergiffenis, mevrouw!... er schijnt heden in mijn huis eene noodlottige vergissing in den tijd plaats te vinden. Ik wachtte mijn gemaal met het middagmaal, de Graaf komt een uur later dan gewoonlijk uit zijn kabinet, wij zetten ons aan tafel... de kok, die toevallig te vroeg was, verklaart, dat de hoofdschotels
| |
| |
mislukt zijn... door den overlangen tijd, dien hij heeft moeten wachten... hij stelt nu voor het menu aan te vullen met den meesten spoed. Wij nemen geduld, maar intusschen verloopt de tijd, en op het oogenblik zelf, dat ik van tafel opsta om mij te kleeden, rijdt uwe karos het voorplein op. Ik heb mij gehaast tot u te komen, hoewel ik op zijn best een blik in den spiegel heb geworpen... en nauwelijks weet hoe ik er uitzie. Maar liever verscheen ik zooals ik ben, dan eene welkome bezoekster als de Markiezin de Croissy te laten wachten.
Mevrouw Colbert dankte in korte woorden, maar op welmeenenden toon, en om mevrouw Oxenstiern met zich zelve te bevredigen, merkte zij aan, dat zij de eerste was, en wellicht iets te vroeg was gekomen.
- Het is uit goedheid, dat gij dit zegt, mevrouw! maar ik verontschuldig mij niet ten koste van anderen... alles moest hier gereed zijn... doch gij kunt geen denkbeeld hebben van de onachtzaamheid van mijn intendant, en van de luiheid mijner bedienden. Gisteren heeft de Graaf er vier moeten wegzenden...
- Veellicht dat dit heden den dienst van het huis eenigszins vertraagt, glimlachte mevrouw Colbert.
- O, dat is niet waarschijnlijk... wij hebben er zooveel... te over! En geen van allen doet hier zijn plicht... Ah! daar is toch eindelijk iemand, die de moeite neemt de kaarsen op de candelabres aan te steken.
Al doorsprekende had de Gravin zelve voor mevrouw Colbert een armstoel aangeschoven en zette zich naast haar, zoodra zij plaats genomen had. Intusschen was het ijs tusschen die twee dames gebroken; of liever, in de verwarring van het oogenblik hadden beiden het misverstand, dat haar van elkander verwijderde, vergeten. Eene deftige ceremonieele ontvangst, zooals mevrouw Colbert zeker had gewacht, en zooals mevrouw Oxenstiern had willen geven, ware zij zich zelve geweest, had van beide zijden koelheid en stijfheid gewerkt, die de rancune voedt, terwijl zij die met haar ijzig vernis overdekt. Nu echter, daar de vormen, eer zij er om dachten, overschreden waren, voelden zij zich tot elkaâr getrokken: - de Gravin, omdat zij behoefte had haar nood te klagen, en hare verwarring te rechtvaardigen, mevrouw Colbert, omdat de fiere vrouw, die haar eenmaal had be- | |
| |
leedigd, zich nu verdeemoedigd en verslagen voor haar vertoonde, en als hare verschooning inriep.
De ambassadrices vergaten de waardigheid, die zij hadden op te houden, die haar stijf en vormelijk maakte, en het eigenaardig karakter der vrouwen kwam nu boven. Zeker had de schrandere Colbert, bekend met de huiselijke omstandigheden van den Graaf Oxenstiern, op iets dergelijks gerekend, toen hij zijne gemalin vermaande vroeg te gaan. Hij wilde den vrede tusschen die dames.
Zij praatten nu drok voort als twee commères over hare kinderen, dienstboden en echtgenooten. De chevalier, die, als wij weten, bekend was met de Gravin, sprak van tijd tot tijd een woordje daartusschen, en de goede verstandhouding bleef voortduren, tot er eindelijk nieuwe bezoeken werden aangediend, en de Gravin mevrouw Colbert verlaten moest, om andere gasten te ontvangen. Eer wij u deze voorstellen - een woord van inlichting over de zonderlinge verwarringen, die hier plaats vonden, en waarvan iedere ure toevens in dit huis een beter en treuriger inzicht moest geven.
Men verbeeldt zich veellicht, dat de Gravin alleen hiervan schuld is, als te veel levende voor de wereld der cercles en der feesten, om goed toezicht te houden over de belangen van haar huis en de handelwijze harer bedienden. Daarin was zeker veel waarheid, maar zij was niet de eenige schuldige; - die kanker der maatschappijen en huisgezinnen, ordeloosheid en verkwisting, was ook het hoofdgebrek van haar echtgenoot, en de Gravin deelde het slechts met hem. Weinige huizen van de vreemde heeren te Nijmegen waren ingericht op zoo ruimen en prachtigen voet als het hunne, en toch had het hôtel doorgaande een ontredderd en onoogelijk aanzien. Slechts enkelen hadden een zulken stoet van bedienden, en, als wij gezien hebben, de noodigste diensten werden er niet of ten halve gedaan. In de keukens waren koks en keukenjongens gestadig in werkzaamheid, en - men at er slecht of in het geheel niet. De Graaf had als ambassadeur honderd rijksdaalders daags van zijn Koning, behalve zijne eigene aanzienlijke inkomsten, en toch heerschte er doorgaand financieel gebrek. De Graaf was milddadig als een vorst, speelde als een Engelsche lord, en
| |
| |
wierp zijn intendant de papieren naar het hoofd, zoo haast deze ter rekening en verantwoording tot hem kwam. De intendant begreep maar al te spoedig, dat hij zonder contrôle handelen kon met het geld zijns meesters, als met de bedienden van diens huis: de laatsten moesten van toen af hem dienen en zijne oogmerken, of ze werden verjaagd. Wie bleven, wisten te goed waarom zij gehouden werden, om niet de vrijheid te nemen zich te gedragen, zooals zij goedvonden. Zij vreesden geene berisping over luiheid of slordigheid, evenmin als zij schroomden huns meesters kelder aan te tasten of het hunne te nemen van hetgeen voor diens tafel was bestemd. Vandaar gebrek en schaarschheid, ondanks de ruime uitgaven en den milden zin van den eerste. De Gravin, van hare zijde, verwisselde iedere week hare garderobe, en iedere maand hare paarlen en juweelen; kocht oude kanten, wanneer zij nieuw tafellinnen behoefde, en liet de kameniers, die zij om het half jaar veranderde, afrekenen met de modemaaksters.
Duidelijker zal ik niet behoeven aan te wijzen, waarom de fortuin van den Graaf, vermeerderd met de rijke wedde des ambassadeurs, in dit huis verdwenen als in een zinkput, zonder eenige blijde vrucht achter te laten, die de overvloed behoorde aan te brengen.
De personen, die men intusschen had zien binnentreden, waren de heer Olivenkrantz, collega van den Graaf, mijnheer Blaespeil, envoyé van den keurvorst van Brandenburg, en mijnheer van Odijck met zijne dames, benevens onze oude kennis don Christin, die zeer het hof maakte aan de laatsten, zeker om achter de geheimen van de eersten te komen; - want van galanterie op de wijze van den chevalier zal wel niemand hem verdenken. Een paar aanzienlijke Geldersche edellieden, die hunne landgoederen in de nabijheid van Nijmegen hadden, kwamen ook met hunne echtgenooten of dochters hunne opwachting maken aan mevrouw von Oxenstiern. Men wist dat men den Graaf niet vinden zou, daar eene hevige oogontsteking hem te dier dage in zijn kabinet terughield en belette zich in gezelschap te vertoonen.
De gesprekken, algemeene of bijzondere, hoewel schijnbaar weinig beduidend, hadden toch zeker voor de ingewijden hunne
| |
| |
beteekenis. Bij voorbeeld, toen men mijnheer Blaespeil zag binnentreden met zijn buitengewonen collega, den heer Meinderts, vroeg hem don Christin, die een bouquet in zijn knoopsgat zag, of hij zijne immortelles met een olijftak had verwisseld.
De immortelle doelde op den rouw, welken deze heer onlangs gedragen had over den dood van zijn bejaarden ambtgenoot Somnitz, die voor het continueeren van den oorlog was, terwijl de heer Meinderts nu pas van Frankrijk kwam, waar men onderstelde, dat hij een beteren vrede had trachten te bedingen, dan dien hij te Nijmegen hoopte. Dan mijnheer Blaespeil was veel te gevat, om een antwoord te geven, dat iets van zijne gevoelens uitsprak.
- Het is zoo, hernam hij, ik heb de immortelles voor eene poos afgelegd, omdat ik de dame des huizes mijn bouquet wilde aanbieden, een bouquet, zooals men alleen dames kan schenken: rozen en pensées, met welriekend kruid doormengd.
Hij bood die mevrouw von Oxenstiern aan; - de man van de wereld had den staatsman gered door eene galanterie.
- Ik verbeeld mij, zeide don Christin, dat gij nogal eene goede som zult besteed hebben voor de begrafenis van uw collega, die zoo luisterrijk was, als...
- Als aan den rang van een ambassadeur voegde... alleen wat de kosten aangaat, daarmede heb ik mij niet ingelaten. Onze ambassade wordt gedefrayeerd door een Maarschalk vanwege den Keurvorst.
- Die handelwijze is toch wel wat mesquine van een vorst, die pretenties van gelijkstelling maakt met gekroonde hoofden, zeide don Christin fluisterend tot Olivenkrantz, wien hij ter zijde nam.
- Ik stem dit toe, sprak deze, maar ik acht niet, dat de koninklijke waardigheid bestaat in veel geld verspillen; dan zeker was er geen grooter monarch dan Karel II van Engeland, die zijn gezanten ieder honderd pond sterling per week geeft, die ze door de glazen moeten werpen, willen zij ze hier te Nijmegen verteren.
- Och ja, maar wat Karel hier met de linkerhand wegwerpt, vangt hij met de rechterhand weder op. Die prinselijke heer is beter financier dan wij denken... mijn collega, dom Ron- | |
| |
quillo, die in Engeland geweest is, weet er van te spreken...
- Gij bedoelt... zijne negotiaties met Frankrijk?...
Don Christin knikte toestemmend, terwijl hij er bijvoegde:
- Mijnheer Blaespeil zal toch wel met een luchtig gemoed dien zwaren rouw hebben gedragen. Het sukkelend leven van dien collega bevorderde de affaires niet veel, en zijn dood loste de quaestie van zijne erkenning allergelukkigst op.
- Gelukkig ook voor ons, want het is onuitstaanbaar, en voor menschelijke memorie bijna niet uiteen te houden, wat al menagementen, excepties en consideraties men te gebruiken heeft bij al die conditioneele erkenningen of niet-erkenningen.
- Ik stem dit toe... en mij dunkt, alle souvereinen, die het met dezen vrede ernstig meenden, moesten het van nu aan maar bewijzen door hun gezanten, envoyés, mediateurs of wat ook, plein pouvoir te geven, om over alle vormen der etiquette en over alle zwarigheden van rangtwist heen te stappen, en eens voor al over niets anders te besogneeren en te confereeren in hunne samenkomsten, dan over de groote quaestie waarom wij hier zijn.
- Dat zou zeker wenschelijk wezen, Monsenor... maar wat dunkt u, acht ge niet, dat Frankrijk daarmede aanvangt? Het bezoek van mevrouw Colbert bij onze ambassadrice, met wie zij in oneenigheid leefde...
- Bewijst veellicht iets voor een particulieren vrede tusschen de familiën Colbert en Oxenstiern... maar vergeef mij, dat is Frankrijk niet.
- Het is zoo, het bewijst niet veel, maar toch moet mijnheer Colbert vredelievende gevoelens koesteren, om te willen, dat eene verzoening plaats vinde, die hij tot hiertoe niet heeft voorgestaan.
- Ik geef u daarin gelijk, en veellicht... is mijnheer Colbert alleen, meer Frankrijk, dan... de maréchal d'Estrades.
- Wat Colbert in Frankrijk is, weet ieder, glimlachte mijnheer Meinderts, die zich nu bij hen gevoegd had.
- Maar niet ieder weet wat Colbert in Nederland is, niet waar, monseigneur? sprak don Christin, en de schalke diplomaat wendde zich met dit woord tot den heer van Odijck, die wel met den rug naar hen toegewend was geweest, doch die
| |
| |
het laatste gedeelte van het gesprek zeer goed had kunnen hooren, daar de Vlaamsche en de Zweedsche heer hunne stemmen ietwat begonnen te verheffen.
- Verschoon mij, Monseigneur, ik heb niets van uw gesprek verstaan. Ik vertelde aan deze dames de bijzonderheden van het huwelijk van Zijne Hoogheid den Prins van Oranje met de Prinses Maria Stuart...
- Dat zich meer door spoed, dan door feestelijkheden onderscheiden heeft, merkte don Christen aan, wel een weinig teleurgesteld, dat mijnheer van Odijck een antwoord op zijne vraag had weten te ontduiken.
- En toch, hernam mijnheer van Odijck, is het eene goede zaak. Mylord Arlington zelf heeft dat moeten toestemmen, hoewel hij de manier, waarop de zaak gedaan was - dat wil zeggen buiten hem - niet goed kon noemen.
- Eene goede zaak voor den Prins van Oranje zeker, en voor Holland... misschien, merkte Olivenkrantz aan. Die goed te noemen, zoo heel in het algemeen, dat zou ik niet durven... althans voor ons hier te Nijmegen.
- Neen, antwoordde don Christin ernstig, wij vertrouwen meer op het enkele woord van den Prins van Oranje dan op vele geschreven tractaten.
- Daar doet gij wel aan, Monsenor! antwoordde van Odijck gulgauw. De Prins is niet van zulken aard, dat hij zijne bondgenooten zal verlaten; bij gevolg kan zijne fortuin hun niet dan goed zijn.
- En indien nu de particuliere vrede met Frankrijk eens tot die fortuin behoorde, mijnheer van Odijck! hervatte Olivenkrantz dringend.
- Dan zou de Prins die fortuin niet willen, baron! wees er zeker van, hernam deze ernstig.
- Daarbij... er zou nog ietwat meer moeten samenloopen, dan de wil van den Prins... glimlachte don Christin, sterk op mijnheer van Odijck ziende.
- Allereerst die der Staten.
- En dan die van Frankrijk.
- O Monsenor, gij weet zoo goed als ik, dat die niet te vreezen is. Om u op dit punt gerust te stellen, de Maarschalk
| |
| |
d'Estrades klaagde mij in vertrouwen zijn verdriet. Hij heeft niet eens expresse ordres om te sluiten, en nog niet het recht om daartoe volmacht te vragen.
- Die arme Maarschalk! dat komt zeker omdat hij een creatuur is van Louvois, den minister van... oorlog, geloof ik, sprak de schalke Vlaming. Maar denk eens na, mijnheer van Odijck, en wees zoo goed er in uw particulier schrijven aan Zijne Hoogheid melding van te maken, dat mijnheer Colbert de broeder is van een ander minister... niet van oorlog... en dat het mogelijk zou kunnen zijn, dat deze uit recht van bloedverwantschap iets zou kunnen vragen, dat men aan een ander heeft geweigerd.
- Maar die andere zou daarvan dan moeten weten en er mede samenstemmen, hernam van Odijck, nu werkelijk ongerust; want hij herinnerde zich, dat d'Estrades zich bij hun laatste onderhoud zeer ontstemd en verdrietig had uitgelaten over Colbert.
- Dat is zoo, monseigneur, en die samenstemming is geloof ik nog niet daar... Maar ik zie mevrouw naar ons heenzien, als had zij haar naam uit ons onderhoud opgevangen. Vergun mij, dat ik mijne onopmerkzaamheid jegens haar ga herstellen.
- Ik volg uw voorbeeld, hervatte van Odijck, en beide heeren gingen daarop mevrouw Colbert toespreken.
- De cirkel van de Gravin van Oxenstiern is wel bezocht dezen avond, sprak inmiddels de baron van Plate, envoyé van den bisschop van Osnabrug, tot mijnheer Termeulen, die door den bisschop van Munster was gezonden, welke beide heeren, zeker om den minderen rang en het minder gezag hunner meesters, zich wat verwaarloosd zagen door de overigen, of zich uit bescheidenheid op den achtergrond hielden.
- Dat komt zeker, omdat men wist den Graaf niet te zullen vinden.
- Waarschijnlijk... zijne hooghartigheid, zijn stoute beslissende toon en zijne aanmatigingen schrikken ieder af van zijne conversatie, die anders belangrijk en onderhoudend genoeg is.
- Daarin wint die heer het van den Graaf Kinski, die altijd alles vraagt van anderen, zonder iets terug te geven.
- Zeker een gevolg van zijn veelvuldigen omgang met mon- | |
| |
seigneur den bisschop von Gurck, die altijd alleen spreekt, zonder te vragen of anderen ook iets te zeggen hebben.
- Mij dunkt, op die wijze moet hij zich al heel goed vinden met zijn collega Kinski.
- Daarin bedriegt gij u; die twee zijn zonder ophouden te zamen in brouillerie. Mijnheer Straetman heeft maar altijd zijn best te doen, om tusschen hen den vrede te herstellen, in afwachting dat hij dien maakt tusschen zijn Keizer en de mogendheden.
- Kleine oefeningen, die veellicht zijne behendigheid scherpen.
- Waarheid is, mijnheer Straetman is een schrander en geslepen persoon, wien ik particuliere hoogachting toedrage, sprak nu don Christin, die hen voorbij moest, om bij de fauteuils der dames te komen, en die iets van hunne conversatie had gehoord. Maar ik heb hem toch eens van verwondering verstomd gezien, toen hij ingevolge de pretenties van zijn rijk en van Denemarken de gezamenlijke mediateurs in het Latijn toesprak, in eene deftige, uitvoerige oratie, die hij zeker dagen vooraf had bestudeerd, en toen hij mijnheer Colbert daarop onmiddellijk het woord zag nemen, om te repliceeren, in even deftig en meer sierlijk Latijn, hoewel deze alles wat hij zeide van de ingeving van het oogenblik moest laten afhangen.
- Dat is waar, hernamen de anderen, het frappeerde ons allen.
Dit laatste werd zoo luid gesproken, dat mevrouw Colbert het konde verstaan, en don Christin, die deze vleiende woorden had uitgelokt, liet ook niet na, van het effect partij te trekken, door haar nu aan te spreken.
Nadat hij haar eenige banale vragen had gedaan, omtrent gezondheid en wat dies meer zij, sprak hij goedhartig:
- Ik ben recht verheugd u hier te zien, Markiezin! het strekt mij ten bewijze, dat alle particuliere veeten langzamerhand vergeten worden, om zich eindelijk gezamenlijk op te lossen in den algemeenen vrede.
- Zoo Uwe Edelheid den Nijmeegschen bedoelt, weet ik daarop geen antwoord te geven, antwoordde zij. Alleen weet ik dit, dat ik eene lang verzuimde oplettendheid aan mevrouw de Gravin had te bewijzen, en dat ik er geen berouw van heb daartoe gekomen te zijn.
| |
| |
- Men kan nooit berouw hebben over eene goede daad, Markiezin... vooral niet als men er mede wint in de conversatie, hernam don Christin, en opziende, als bemerkte hij nu eerst den chevalier, dien hij sinds lang in het oog had gehad, zeide hij op goêlijken toon:
- Ah, ziedaar mijn jongen vriend, den ridder de St. Savornin... en zoo ik wel heb, als geleider van mevrouw Colbert... En zachter tot deze: Nu, voorwaar, Markiezin, daar doet gij wel aan... gij hebt geen ondankbare in bescherming genomen... de chevalier brengt zijne eigenaardige voordeelen aan.
Mevrouw Colbert meende zijne bedoeling te verstaan, en begon van die voordeelen zelve meer en meer overtuigd te worden. In stilte had zij haar toilet vergeleken met dat van de andere dames, en voor het eerst bemerkte zij, dat zij met de helft der sieraden, die zij gewoonlijk droeg, er thans meer gekleed, meer voornaam uitzag dan anders. En was het toeval of bij het afwezen der meest gevierde dames, of om de bijzonderheid, dat men haar hier ontmoette? maar zeker is het, dat zij zich juist dezen avond meer omringd zag en meer toegesproken dan gewoonlijk, en, zelfs bij volstrekt gemis van alle coquetterie, kon dit haar niet onverschillig zijn, ware het alleen geweest om den tijd korter te vinden en aangenamer door te brengen. Zij geloofde dit te moeten danken aan haar goed voorkomen, dat zij wederom aan den ridder dankte. Zij antwoordde don Christin dus op eene wijze, die hem de overtuiging moest geven, dat de ridder er werkelijk in geslaagd was, zich bij haar aangenaam te maken, en zoo haast hij dezen afzonderlijk kon spreken, prees hij hem over zijne behendigheid, terwijl hij er bijvoegde:
- Gij toont wel moed, chevalier!... Wat zal de Maarschalk zeggen, als hij van dezen avond hoort?
- Hij kan niet zeggen, dat ik zijn bevel overtrad en mij bij de vreemden heb gevoegd, hernam Hippolyte lachende.
- En uwe zaken bij de vreemden... hoe staan die? vroeg don Christin geheimzinnig.
- Goed van de zijde der donna... slecht van die harer familie, fluisterde Hippolyte.
- Het eerste is altijd het voornaamste.
| |
| |
- Ja, maar het andere is niettemin noodig. Zij heeft mij gevraagd voor de partij. De Hertogin de San-Pietro echter heeft mij grof beleedigd, en met het ergste gedreigd, zoo ik mij vertoonen durfde.
- Toch zult gij er gaan, niet waar?
- Zeker. Maar mijne eenige hoop is op mevrouw Colbert. tenzij...
- Welnu?
- Tenzij ik morgenochtend meer wist.
- Waarom morgenochtend?...
- Dan is het St. Jacob... Zij heeft mij reeds voorlang op dien dag rendez-vous gegeven in de kapel... ik denk er te gaan... veellicht wijst zij zelve mij dan een middel aan, om op het feest te komen, zonder...
- Mevrouw Colbert? Maar gij moet nu toch met de maréchale breken, als ze van dezen avond hoort.
- Zij zal niets hooren... zij is heden ontoegankelijk voor iedereen... zij heeft hare migraine.
- Die moet nu over zijn, want... zie wie daar komt.
Hij had ook kunnen zeggen: hoor wie daar komt! want met luider stem riep de eerste kamerdienaar van den Graaf: Mevrouw de maréchale d'Estrades! - de Graaf Antonius van Oldenburg! op hetzelfde oogenblik, dat de maréchale aan den arm van dien heer binnentrad.
Niemand, behalve onze ridder, vond het vreemd, dat de eerste Fransche ambassadrice, die uit aanzien van de tweede zeer spaarzaam was geweest met hare bezoeken aan mevrouw Oxenstiern, ditmaal de gelegenheid aangreep, om haar gelijktijdig met deze eene visite te brengen. Maar de komst van Graaf Antonius verwonderde allen. Deze edelman, een natuurlijke zoon van den laatsten Hertog van Oldenburg, door wiens afsterven dat hertogdom aan Denemarken verviel, was door den Koning, zijn bloedverwant, die zooveel gewonnen had met zijns vaders dood, zooverre het zijn kon, schadeloos gesteld voor een verlies, dat hij alleen leed, omdat zijne geboorte niet wettig was. Het gouvernement van het hertogdom was hem opgedragen, verscheidene aanzienlijke goederen en inkomsten waren hem geschonken, en eindelijk nog was hem de eere bestemd zijn sou- | |
| |
verein te vertegenwoordigen bij den Nijmeegschen vredehandel. Maar in die taak werd hij belemmerd en bemoeilijkt op allerlei wijze, vooral door de keizerlijke ambassadeurs, zoo onbillijk aanmatigend in hunne eischen, en toch zoo streng vasthoudend op hetgeen ze eens hadden gevorderd. Hunne vordering aan dezen heer was geene mindere, dan dat zij de eersten wilden gekend zijn bij de officieele kennisgeving van zijne aankomst. Dit was tegen den regel door de andere ambassadeurs gevolgd, en streed tegelijk met de rechten der Koningen van Engeland en Frankrijk, wier ambassadeurs zijne bezoeken niet konden aannemen, noch beantwoorden, als het niet aan hem was, dat hij het eerst de eere had gegeven, die hun toekwam. Daarentegen waren de bezwaren, die de keizerlijken hem in den weg legden, zoo groot, en vond hij zelfs bij de tusschenkomst van de Hollandsche en Engelsche gezanten zoo weinig baat, dat hij besloot zijn karakter als ambassadeur te redden - door aan niemand kennis te geven van zijne aankomst, geene officieele bezoeken te brengen, en incognito te Nijmegen te blijven,
terwijl mijnheer Heugh de affaires van de ambassade waarnam. Intusschen leidde de jonge vroolijke edelman geenszins het leven van een kluizenaar. Ontslagen van de stijve ceremonieele bezoeken en al de officieele lasten van zijn ambt, genoot hij daarvan toch de voordeelen, door den gereeden toegang, dien hij vond, overal waar hij zich wilde vertoonen. Doch hij vertoonde zich alleen daar, waar hij dacht zich te zullen vermaken, hetzij bij dans of spel, hetzij in den omgang met bevallige vrouwen en geestige mannen; - en op alle deze punten had de cirkel der Zweedsche ambassadrice geene groote beroemdheid. Dezen avond was er geene partij; er zou dus noch gespeeld noch gedanst worden; niets beloofde hem hier genot, en tusschen Zweden en Denemarken was alles ten dien dage zoo gespannen, om redenen die wij later zullen aanduiden, dat Denen en Zweden zelden bij elkander kwamen, wanneer niet de ambtsplichten er hen toe brachten.
De visite van den Graaf Antonius bij mevrouw Oxenstiern had dus redenen, waarnaar men giste, zonder zich die te kunnen verklaren, en de Gravin Oxenstiern allerminst, waarom zij geloofde, dathet de maréchale was, die haar dezen cavalier aanbracht. En daar Graaf
| |
| |
Antonius een beminnelijk, hoffelijk en geestig jonkman was, wiens aandacht alle dames zich betwistten, was zij der maréchale in het hart dankbaar, en ontving haar wel op andere en meer statelijke wijze dan mevrouw Colbert, maar toch niet minder hartelijk. Tot dusver dan ging alles goed, maar de tegenwoordigheid van den chevalier bedierf alles weder. De maréchale wist wel, dat de positie van dezen jonkman hem niet veroorloofde in de cercles der ambassadrices te komen, zonder er genoodigd te zijn, tenzij als geleider van de eene of andere dame, of in het gevolg van den Maarschalk. Hij stond nu met don Christin te praten achter den armstoel der Markiezin de Croissy, die op het oogenblik zelf, dat de maréchale hem opmerkte, zich naar Hippolyte omwend de en op gemeenzame wijze iets tot hem scheen te zeggen, waarop hij zich bukte en haar den waaier overgaf, dien zij had laten vallen. Mevrouw d'Estrades twijfelde dus niet meer, of het was de Markiezin, die hij gevolgd had bij deze gelegenheid; want dat hij met don Christin zou zijn gekomen, was een te openlijk trotseeren van des Maarschalks verbod, dan dat zij er Hippolyte van kon verdenken, - en hetzij ze werkelijk tot hem in eene betrekking stond, die haar recht gaf op zijne getrouwheid te rekenen, of wel dat ze alleen spijt had een bewonderaar hare zijde te zien verlaten, om zich aan die der tegenpartij te verhechten, gewaarwordingen van toorn en spijt overmeesterden haar, die zij tevergeefs trachtte te bekampen. Een vlammig rood overtoog hare wangen en hare oogen fonkelden van trotsche gramschap, terwijl zij mevrouw Colbert naderde, en de buiging maakte, die de étiquette vorderde, en die door deze onmiddellijk werd beantwoord, hoewel met zekere spijtige deftigheid, die mevrouw d'Estrades voor spottende zegepraal hield. Naar Hippolyte zag zij niet eens op, als iets van al te geringe waarde om het te
betwisten, of zelfs het gemis op te merken, en zij zou liever het onbeduidendste voorwendsel hebben aangegrepen, dan te laten doorschemeren wat eigenlijk hare gramschap opwekte; gelukkig voor haar had zij er meer dan een.
Ter wille van mevrouw Colbert had zij eene wijle het huis der Gravin von Oxenstiern gemeden. Nu deze zich met hare tegenpartij scheen verzoend te hebben, had de beleefdheid gevorderd dat men haar niet onkundig had gelaten van die
| |
| |
verzoening, althans van het plan om dit bezoek te brengen.
Zij zeide het der Markiezin in scherpe bewoordingen, maar ontving een antwoord, dat veeleer uittartend was dan bevredigend. Mevrouw Colbert voelde zich sterk door de bewustheid, dat zij niets had gedaan dan het voorschrift volgen van een gemaal, die ieder zijner handelingen richtte naar een vooruitberekend plan, en die nooit uit ijdelheid of onbedachtzaamheid het geringste punt der étiquette zou verwaarloozen, maar toch den moed had alle vormen te overschrijden, als zijn doel daardoor moest bereikt worden; ook was zij meer gevleid dan getroffen over eene boosheid, waarvan ze de eigenlijke oorzaak zeer goed raadde. Zij had daarbij de zelfvoldoening, op te merken dat haar kapsel eene onmiskenbare gelijkenis had met dat der maréchale; dat Hippolyte haar dezelfde kleur van linten en handschoenen had aangeraden; dat hare kanten gedrapeerd waren juist als die van mevrouw d'Estrades, en dat de geur der parfum, die deze met zich bracht, haar terstond dezelfde herinnerde, die de chevalier haar had voorgeschreven voortaan te gebruiken, als de eenige, die tegenwoordig te Versailles geliefd werd. De overtuiging dat zij op den weg was deze schitterende vrouw te evenaren, deed mevrouw Colbert, wier degelijkheid nog nooit op zulke proef was gesteld, het hoofd duizelen en gaf haar den moed en het zelfvertrouwen, om evenzeer in een woordenstrijd hare partij te durven zijn. Het was wel aardig te hooren, hoe die beide dames in hoffelijke vormen elkander scherpheden en zelfs grofheden zeiden, en den schijn aannamen te twisten over iets, dat haar eigenlijk niet schelen kon, terwijl zij inderdaad van verbeten woede gloeiden om iets, dat voor haar beiden sous-entendu was in het gesprek, hoewel het voor ieder ander daar gansch buiten lag.
Gelukkig hadden zij niet veel toehoorders; Graaf Antonie was terstond door de heeren omringd geworden, en worstelde zich met moeite los uit hun kring, om tot de dames te komen, en de dames zaten met te veel gespannen aandacht uit te zien wie de eerste zou wezen tot wie hij zich wendde, om op de beide Fransche ambassadrices te letten. Maar toch, er waren hoorders: Hippolyte, die onder schijn van zich vreemd te
| |
| |
houden aan wat er voorviel, toeluisterde in den angst zijns harten, en don Christin, die van het oogenblik af dat de maréchale was binnengetreden, zich met even scherpe ooren tot luisteren gesteld had, als met geopende oogen tot zien. Voor dezen was dit de uitkomst eener combinatie door hem daargesteld met de uiterste omzichtigheid, een der kansen van zijn staatkundig spel, dat natuurlijk geene wiskunst kon zijn, daar het op menschelijke hartstochten en zwakheden was berekend. Terwijl de beide Fransche dames hare tongen gebruikten, als de ridders de scherpe lancie bij een combat à outrance, was het den Graaf Antonie eindelijk gelukt zich uit de omgeving der heeren vrij te maken, en de vrouw des huizes te naderen.
De prinselijke edelman, in den vollen bloei van mannelijke kracht en schoonheid, had daarenboven niets verzuimd om die recht te doen door zijne kleeding. Hij droeg de prachtige gouden keten der Olifants-orde over een donkerblauw fluweelen rok met diamanten knoopen en rijk met zilver borduurwerk bezet. Zijne kanten bef was met eene roodsatijnen rozet vastgestrikt, evenals de manchetten, die eene fijne maar krachtige hand lieten zien; want het gebruik veroorloofde destijds slechts eene hand te dekken. De rijk gelokte allongepruik stond zeer goed bij zijn aristocratisch voorkomen; zijne wenkbrauwen waren een weinig gekleurd, veellicht om het zachte blauw van zijn helder levendig oog te beter recht te doen: coquetterie, te dier dage onder heeren niet zeldzaam. Hij droeg geene moustache, maar toch had zijn gelaat niets flauws of weeks, maar veeleer iets scherp spiritueels, dat toch ook wel door den goêlijken lach der vroolijkheid kon worden afgewisseld. Zoo haast hij met de eerste gewone begroetingen aan de Gravin had afgedaan, zeide hij haar op een toon van ernst, die te meer kracht had in den mond van iemand, dien men gewoonlijk slechts hoorde schertsen, en die alle gesprekken van ernstigen en wichtigen aard met een kennelijk opzet vermeed:
- Het heeft mij een moeilijken strijd gekost, mevrouw de Gravin, tot u te komen; want de commissie, die ik heb te verrichten, is van zulken aard, dat men huiverig moet zijn die af te doen. Alleen, na het gebeurde te Christianstadt oordeelde ik, dat de Graaf Oxenstiern de verzekering noodig
| |
| |
had, dat de houding der Deensche ambassade tegenover de Zweedsche dezelfde zal blijven als voorheen... hoewel ik er tot mijn leedwezen moet bijvoegen, dat mijnheer en mevrouw Heugh zich laten verontschuldigen over hun voornemen, om niet meer uwe cercles te frequenteeren, en de laatste zelfs van uw bezoek van rouwbeklag wilde verschoond blijven... met de bede dat gij het niet als persoonlijke grieve wildet aanmerken. Mevrouw Heugh is overstelpt van droefenis en in een toestand, die de meeste omzichtigheid vereischt: - daarom is het, dat ik als vriend op mij genomen heb, hare voorspraak te wezen bij u, en uw misnoegen tegen haar te matigen, zoo dat mocht ontstaan uit hetgeen u van hare hartstochtelijke smart moet ter ooren komen.
- Ik begrijp de smart van mevrouw Heugh, Graaf, maar ik begrijp niet hare verbittering. Zij kan weten, dat mijn gemaal niet het minste deel heeft kunnen hebben aan de ramp, die haar treft; dat het zelfs niet in zijne macht heeft gestaan die te lenigen of te voorkomen, daar hij evenmin vooruit van het treurig voorval onderricht is geweest, als de baron Heugh. Zijne intercessie, ware ze mogelijk geweest, zou dus te laat zijn gekomen. Wat mij betreft, ik zou met een oprecht gevoel van deelneming tot de barones gekomen zijn; doch na hetgeen ik nu weet, spaar ik haar een bezoek, dat haar hinderlijk zou wezen, en blijf intusschen Uwe Excellentie voor de waarschuwing dankbaar... en niet minder voor de verzekering, dat de ontstemming der Gravin niet personeel is, en niet van invloed zal zijn op de goede verstandhouding tusschen de heeren ambassadeurs... waarvan ik mijn gemaal met den meesten ijver zal informeeren.
Deze woordenwisseling met de gastvrouw, die opzettelijk luid werd gevoerd, helderde voor allen op, waarom de levenslustige jonge man hier was; hij volbracht officieus een beleefdheidsplicht, dien zijn collega onmogelijk zelf kon waarnemen, terwijl het de Gravin zou beleedigd hebben, als zij dit bericht bij missive of uit den mond van een ondergeschikt persoon had moeten vernemen.
Nu de Graaf zich van zijne taak gekweten had, dacht hij op zijne uitspanning, die hij voornamelijk scheen te zoeken bij haar, met wie hij was binnengekomen. Maar de maréchale ontving hem bits en koel; meer coquet dan teeder duidde zij hem de verla- | |
| |
tenheid ten kwade, waarin hij haar zoolang gelaten had, vooral omdat zij ten overstaan van mevrouw Colbert en Hippolyte met hare conquête had willen schitteren. De Graaf was veel te veel l'enfant chéri des dames om zich deze caprice aan te trekken als een échec. Hij wendde zich met eene luchtige pirouette van haar af, om haar tijd te gunnen hare goede luim te hernemen, en sprak intusschen een paar hoffelijke woorden tot mevrouw Colbert, welke hij vroeg naar hare dochter, onder leedbetuiging van haar niet te ontmoeten.
- Zij volgt mij nog niet overal, monseigneur! alleen eene enkele maal laat ik haar deelnemen aan bals of aan wandeltoertjes, en dezen avond zou zij doorbrengen met eene vriendin van haar leeftijd, om hare costumes te kiezen voor het groote feest der Markiezin de Quitana.
- Zoo is er dan toch hoop, haar dáár te zien?
- Dat is wel ons voornemen, hernam mevrouw Colbert, een weinig kleurende.
De maréchale, voor wie deze opmerkzaamheid aan hare tegenpartij eene marteling was, die zij niet langer kon dragen, bedacht een middel om er een einde aan te maken. Zij klaagde halfluid over de warmte, liet het bevallige hoofdje half machteloos op den schouder hellen, en zeide naar eenige verkwikking te smachten. Werkelijk was er tot hiertoe nog geene der gewone ververschingen aangeboden, als bij zulke gelegenheden in de salons werden rondgediend.
De chevalier, die vermoedde dat er in de aangrenzende zaal een buffet moest zijn, wilde zich in beweging stellen, maar ontving van de schoone dame een blik, zoo snijdend scherp en zoo onuitsprekelijk laatdunkend, dat hij als aan de plaats genageld staan bleef.
Graaf Antonie, die van zijne zijde de verzoening wilde, en die begreep, dat het goede moment daar was, ging tot haar en bood essences en vlugzout, die minder hielpen dan de teedere blik, dien hij op haar wierp, en verzocht een der jongelieden in zijne nabijheid om een glas orgeade voor hem te halen, terwijl hij zijne zorgen aan de maréchale bleef wijden. De jonge cavalier ging, doch kwam schielijk terug met het bericht, dat er niets van dien aard te verkrijgen was. Iedere andere gast- | |
| |
vrouw zou sinds lang over dit punt ongerust zijn geweest, maar de Gravin Oxenstiern had, met haar gewoon laisser-aller, aan die leemte niet gedacht vóór het oogenblik zelf, dat die zich zoo kennelijk openbaarde. Nu echter schrikte zij op, ijlde naar een ander gedeelte der zaal, deed haar hofmeester roepen, en ondervroeg dien in angstige spanning. Hij verklaarde, dat er orders gegeven waren om alle soorten van verfrisschingen in ruimen overvloed te doen aanbieden, en dat hij niet beter wist, of ze waren opgevolgd. De Gravin zond hem heen, om te vernemen, waarom dan toch hare gasten zoo weinig effect genoten van zoo goede voorzorg. Hij kwam terug met een wanhopig gezicht en met de verklaring, dat het ijs was mislukt, dat het suikergebak zoo aanstonds gereed zou zijn, en dat de sorbets, orgeades en andere verfrisschende dranken op onmerkbare wijze verdwenen waren, zonder tot het buffet te komen. De Gravin, half radeloos van verlegenheid en beschaming, gaf nieuwe bevelen, die echter niet oogenblikkelijk in het belang van hare gasten konden werken; en intusschen bleef de maréchale nog altijd zonder verkwikking. Zij had die zeker nu minder noodig dan een oogenblik te voren, want Graaf Antonie fluisterde haar de teederste woordekens toe ter verschooning zijner koelheid, waaraan zij nu hare would-be onmacht toeschreef.
- En het was om uwentwille, dat ik in dit huis ben gekomen, waar ik niets dan teleurstelling en vernedering heb gevonden, voegde zij hem toe met teeder verwijt.
- Het smart mij zelf u hiertoe bewogen te hebben... een huis, waar men niet eens een glas water kan krijgen, als men dorst heeft, riep hij uit, luider zeker dan hij wilde, in zijne verlegenheid en ergernis.
- Dit laatste moet ik ontkennen, monseigneur! antwoordde nu mevrouw Oxenstiern zelve, want sinds vijf minuten had ik aan mevrouw de maréchale dit glas toegereikt, zoo haar interessant onderhoud met Uwe Excellentie haar vergund had mij op te merken. Ik weet wel, vervolgde zij met bitterheid, dat de nalatigheid mijner lieden onvergeeflijk is, en dat ik andere maatregelen had moeten nemen, om de gevolgen daarvan te voorkomen... maar toch, Graaf, is uwe beschuldiging wat al te onbillijk... en een weinig te hard tegenover eene vrouw.
| |
| |
Daarop boog zij zich even en gaf het glas aan Graaf Antonie, die zich haastte het aan te nemen, en zich uitputte in verontschuldigingen. die niet veel goedmaakten, want de Gravin luisterde er niet naar, en voegde zich bij eene groep dames aan de tegenovergestelde zijde der zaal. Zij voelde zich te meer beleedigd, omdat zij uit goedhartigheid zich zelve met die zorge voor mevrouw d'Estrades had belast.
De maréchale stond nu op, en wilde gaan. Graaf Antonie zelf wist niets beters te doen. Hij groette mevrouw Colbert ditmaal met meer koelheid, en trachtte nog even, doch vruchteloos, eer hij ging, zich te verzoenen met de gastvrouw.
Toen de maréchale zich verwijderde, begreep Hippolyte, dat het eene groote onhandigheid zou zijn, de houding aan te nemen, of hij haar volgen wilde. Hij had daardoor alles bedorven bij mevrouw Colbert, zonder veel bij de maréchale goed te maken. De laatste ging heen zonder naar hem om te zien, niet anders dan of hij niet daar ware geweest. Maar hij voelde, dat hij verloren was in den geest der maréchale, en dat er nu de relatie met de Spaansche ambassade niet eens meer behoefde bij te komen, om hem ook bij den Maarschalk in ongunst te brengen.
- Zij is zoo behendig! zeide hij tot don Christin, wien hij dit vermoeden mededeelde.
- Welke vrouw is dat niet, als zij zich wreken wil, mijn schoone Paris? glimlachte deze, zonderdat Hippolyte begreep, welke beteekenis die mythologische vergelijking moest hebben in zijn mond.
|
|