| |
| |
| |
VIII. Een gesprek tusschen mijnheer en mevrouw Colbert, en wat Hippolyte er bij wint.
- Maar in waarheid, mijnheer Colbert, ik begrijp niet, waarom gij wilt, dat ik op mijn leeftijd mij het hof zal laten maken door pronkers en muscadins.
- Vergeef mij, mevrouw, gij vergist u geheel in mijne bedoeling; ik begeer volstrekt niet, dat gij u het hof zult laten maken door wien ook. Ik verlang alleen, dat gij een enkel jongmensch bij u zult toelaten, die zoo dringend verlangt u zijne opwachting te mogen maken.
- Alleen, dat jonge mensch is de ridder Hippolyte de St. Savornin, een van de beruchtste fatten, die ooit den goeden naam eener vrouw in verdenking hebben gebracht. De chevalier Hippolyte de St. Savornin alleen is erger dan vele anderen van hen, die onder den schijn van eene eerbiedige hulde te brengen, slechts eene vrouw naderen, om zich later op de geringste harer goedheden te beroemen, als op de hoogste gunst.
- Eilieve, mevrouw, gij ziet dit alles veel dieper in dan ik, en bovenal ziet gij daarin veel meer, en met echt vrouwelijke verbeeldingskracht maakt gij u voorstellingen, die gansch overdreven zijn. Luister... en vergeef mij de herinnering... men is niet tot uw leeftijd gekomen met een geur van degelijkheid en huiselijke deugden als de uwe, zonder het recht te hebben, iets te wagen op dit punt, met de hoop om niets te verliezen. En daarom, al waren al de zwarte tafereelen, die gij ophangt, naar het leven, toch blijf ik bij mijn verlangen volharden, en u bidden: ontvang mijnheer den chevalier, overtuigd, dat hetgeen
| |
| |
een waagstuk voor anderen zou zijn, vlek noch schaduw zal brengen op eene reputatie, zoo welbewaard en gewaarborgd als die van mevrouw Colbert, Markiezin de Croissy.
Er was geene ironie in den toon, waarop mijnheer Colbert dit zeide; evenmin echter werd het uitgesproken met die mildheid, die lof insluit, veeleer ietwat streng en vast, alsof hij er enkel op dacht hare bezwaren weg te nemen, om het recht te hebben volgzaamheid van haar te eischen. Mevrouw Colbert ook nam het in dien zin, en toonde werkelijk haar goeden wil, door te zeggen:
- Ware het nu nog voor eene enkele maal, ik zou hem dulden om uwentwil, maar ziet gij, mijnheer, ik zie duidelijk, dat hij meer wil, dan van tijd tot tijd ons een bezoek brengen. Hij wil mijn cavalier zijn op de wandeling, hij wil met mij uitrijden, hij wil mijne commissies doen, hij wil mij zelfs volgen op de partijen waar ik ga...
- Welnu, zulk een cavalier serviente ontbrak u sinds wij hier zijn. Dat behoort tot uw gevolg... al de ambassadrices hebben den hare.
- Ik geloofde tot hiertoe de waardigheid van mijn gemaal goed te hebben opgehouden, zonder de andere ambassadrices op dit punt na te volgen, hernam mevrouw wat spijtig.
- Daarbij, het zal slechts voor een tijd zijn, en indien de gewoonte u niet met den persoon en de omgeving van dit jonge mensch verzoent, zal ik u van hem ontslaan, zoodra ik mijn oogmerk met hem heb bereikt.
- Het zij dan zoo, Markies; ik zal hem ontvangen op dien voet als gij noodig schijnt te achten.
- Nog dezen avond, niet waar?
- Dezen avond?... onmogelijk. Gij weet wel, dat ik mij zoo aanstonds kleeden moet, om de Zweedsche ambassadrice te gaan zien; gij weet, hoezeer mij die visite tegen is, na hetgeen er tusschen ons is gepasseerd, maar gij hebt gewild, dat ik, om de liaison niet geheel af te breken, of liever om den gebroken draad onzer conversatie weêr aan te knoopen, nu eenige concessie zou doen aan die trotsche en luimige vrouw, en haar een bewijs van opmerkzaamheid schenken... gedurende de ongesteldheid van haar gemaal. Het is heden haar receptie-avond... mijn bezoek kan dus niet worden uitgesteld.
| |
| |
- Maar dat is ook volstrekt onnoodig, lieve Markiezin! de ridder zal gelukkig zijn u te mogen vergezellen... hij zal u zelfs van grooten dienst kunnen wezen, als gij zijn raad vraagt bij uw toilet, want hij heeft een goeden smaak en veel scherpzinnigheid... op dat punt. Ik ben zeker, dat de maréchale d'Estrades hem hierin raadpleegt... en gij weet hoe goed zij er altijd uitziet en hoe ieder om strijd haar keurig en vorstelijk toilet prijst.
- Juist! die vrouw neemt de airs aan eener prinsesse van den bloede, en ieder weet toch, dat zij niet eens fille de noblesse is, en dat de Maarschalk roturier zoude zijn, indien niet...
- Ik bidde u, mevrouw de Markiezin, heb een weinig barmhartigheid met de lieden, die geen acht kwartieren tellen. Wil bedenken, dat mijn broeder Jean Baptiste de eerste edelman is van ons geslacht... hetgeen hem niet heeft belet zijne kinderen uit te huwen in de historische familiën van Chevreuse en Beauvilliers... hetgeen mij, simpelen Markies de Croissy, niet heeft verhinderd naar uwe hand te staan en die te verwerven.
- Genoeg, mijnheer! viel mevrouw Colbert in, sterk blozende, want zij zelve was wel van adellijken huize, maar de Markies had haar zonder bruidsschat getrouwd, toen hij zelf nog zijn weg moest maken. - Genoeg, herhaalde zij, sinds ik weet, dat de wulpsche pronk van mevrouw d'Estrades het geluk heeft u meer te behagen, dan de deftige pracht, waarmede ik gemeend had uw rang op te houden, zal ik trachten haar daarin na te volgen.
- Ik spreek niet van hetgeen mij behaagt... ik zeg alleen, dat de maréchale gewoonlijk beter gekleed is dan gij, en meer passend aan den rang eener vrouw, wier gemaal zijn Koning representeert.
- Zoo zal ik dien mijnheer de St. Savornin hooren en zijne raadgevingen volgen, zuchtte mevrouw Colbert. Daarop hare goede luim hervattende, voegde zij er glimlachend bij: De maréchale zal dan wel ontriefd zijn en gekrenkt, als zij dit model van goeden smaak missen moet bij haar toilet.
- Vooral zoo het aan u is, dat zij hem verloren heeft.
- Dat is waar... de maréchale geeft zich het voorkomen
| |
| |
naijverig te zijn op mij, hoewel ik niet begrijp met welk recht of uit welke oorzaak.
- Evenals de Maarschalk op mij, hoewel ik beken niet te weten waarom.
- Hoe? hij immers kan niet wenschen president au mortier te worden, zooals gij hoopt... na het goed gelukken van deze zending...
Mijnheer Colbert glimlachte met een pijnlijk gezicht over de naïveteit zijner vrouw, die uitsprak wat waarheid was, doch wat hij voor zich zelf nooit zou hebben uitgesproken. Gelukkig was zij niet ingelicht in alle zijne diplomatieke geheimen en bejagingen; anders zeker zou zij er bijgevoegd hebben, wat even waar was, doch minder aangenaam om te hooren zeggen, door een ander, namelijk: dat haar gemaal, Charles Colbert, Markies de Croissy, jonger broeder van Jean Baptiste Colbert, den beroemden en vermogenden eersten minister van Lodewijk XIV, door eene even onverzadelijke heerschzucht was aangegrepen als zijn oudere, en dat hij zich grooter belooningen had voorgesteld van zijne ambassade in Holland, dan het presidentschap in het Parijsche parlement, dat hem slechts den weg moest banen tot ambten, die hem ruimer gezag en hoogeren rang gaven. Maar om hiertoe te komen, moest hij doen blijken, dat hij de bekwaamste en ijverigste onderhandelaar was geweest bij dit vredestractaat, en... hij had een collega! - een collega, die in rang op dit oogenblik de voornaamste was, en als het hoofd van de ambassade werd beschouwd, die daarbij vele jaren lang in Holland de zaken zijns meesters had bestuurd, en die den Hollanders aangenaam was, met hunne belangen vertrouwd, in hunne diplomatie diepere blikken had kunnen slaan, en alzoo de conditiën wel in zich vereenigde, om hier eene hoofdrol te spelen. Het was hem dus noodig, zooveel het zijn kon, d'Estrades in de schaduw te stellen, om zich zelven op den voorgrond te brengen, en in het gunstigste licht. Zijn innerlijke naijver en de geheime tegenwerking jegens den Maarschalk aan het Fransche hof, waar zijne relatiën en het gezag van zijn broeder hem veel invloed gaven, was dus wel de eerste oorzaak eener verkoeling tusschen d'Estrades en hem, waarvan het zijne politiek was de schuld op den
| |
| |
maréchal te werpen, zoodra deze, nu overtuigd van het meerdere gewicht, dat Colbert zich had weten te geven, en van het grooter vertrouwen, dat hij bij de ministers des Konings scheen te genieten, zich onvoldaan en gekrenkt toonde. Veellicht hoopte hij op de geheele ontmoediging van zijn collega, om de draden der vredesonderhandeling geheel alleen in handen te kunnen nemen, en mogelijk had hij besloten daar werkelijk naar te grijpen, zoo ras d'Estrades door eenig bewijs van kwade luim of door eenige onvoorzichtigheid hem het recht gaf, den Maarschalk op zijde te schuiven, onder schijn dat hij meer bekend was met de ontwerpen des Konings en met hetgeen ze kon bevorderen.
Hoe het zij, de Markies de Croissy had zijne redenen, om tegen den maréchal d'Estrades in persoon, en niet als ambassadeur, kleine onaangenaamheden te verwekken, en hem in zekere spanning te brengen, die hem afhield al te scherp toe te zien op de affaires van de ambassade; - en het was zeker met dat oogmerk, dat hij de desertie van Hippolyte aanmoedigde, zonderdat hij er den schijn van wilde hebben, en waarom hij van mevrouw Colbert eischte, dat zij de galante pretentiën van den chevalier eene wijle voet zou geven. Het is wel te onderstellen, dat hij zelf op dit punt een wenk had gekregen van don Christin; want zonderdat zou een man van Colberts karakter zeker weinig aandacht hebben gegeven aan een jongmensch als Hippolyte, wien hij beter ingewijd moest achten in de geheimen van mevrouw de maréchale, dan in die van mijnheer den ambassadeur. Vooralsnog echter geliet hij zich geene kente nemen van de pogingen, die de chevalier deed, om betrekkingen aan te knoopen met zijn huis. Het was daarom dat hij zijn afscheid nam van zijne echtgenoote, zoo haast hij den ridder hoorde aandienen. Deze werd door de Markiezin ontvangen, volgens de bevelen van haar gemaal, hetgeen niet belette, dat hij dit goed onthaal toeschreef aan zijne persoonlijke verdiensten en aan de wordende gunst der dame, - hoewel een ander, minder door eigenliefde verblind, zou hebben opgemerkt, dat de goedheid, waarmede zij hem duldde, meer van lankmoedigheid had dan van welgevallen. En al had hij het gevoeld, hij kende de vreemde luimen en wispelturigheden der schoone
| |
| |
dames, waarmede hij gewoon was om te gaan; en ook waar het mevrouw Colbert gold, schreef hij alles op die rekening. Hij voelde zich dus niet weinig verheugd en gevleid, toen de Markiezin hem aankondigde, dat zij toilet te maken had voor een ceremonieel bezoek, en dat zij daarbij zijn raad wilde inroepen.
- Nous y voilà, dacht hij. Ze wil mij behagen, en zij begrijpt, dat zij dit het best kan doen door zich geheel naar mijn smaak te kleeden.
Hij wist wel, dat mevrouw Colbert hare vijftig jaren telde, - maar ijdelheid en behaagzucht sterven niet licht in eene vrouw, dacht de chevalier, en de wijze waarop deze zich schikte naar zijne opmerkingen en zelfs zijne grilligste aanwijzigingen goedkeurde, moest hem wel overtuigen.
Waarheid is, dat mevrouw Colbert meer dan eens met een zeker pijnlijk gevoel had opgemerkt, dat zij, onder de gemalinnen van haars gemaals ambtgenooten, altijd ietwat de mindere bleek in hare kleeding, zelfs dan, en soms juist dán het kennelijkst, als zij alles gedaan had wat mogelijk was om zich luisterrijk te vertoonen. Sinds ze alle hare juweelen, alle hare gesteenten, alle hare sieraden tegelijk had aangebracht op haar kapsel en op de rijke stoffe van hare samaar, als zij zich had omplooid met alle hare kanten, bevond zij zich nauw in den cirkel der ambassadrices, of zij zag er uit als eene juweliersvrouw, die de waren van haar echtgenoot tentoonstelt: - en al hadden de blikken der dames of de onopmerkzaamheid der heeren het haar niet gezegd, zij zoude het gevoeld hebben; want er is een innerlijk gevoel van smart en schaamte, dat het der vrouwe zegt, als zij in haar voorkomen niet dat is, wat zij wilde of moest zijn; - ongelukkig wie het voelen zonder het te kunnen verhelpen: ze zoeken het altijd in nieuwen opschik, die niets verbetert, en meestal slechts dient om de mislukte poging sterker te doen uitkomen. Mevrouw Colbert, die juist zoo gaarne wilde doen vergeten, wat ieder wist - de burgerlijke afkomst van haar gemaal - leed niet minder onder de worsteling met haar slechten smaak, dan eene coquette uit behaagzucht zou geleden hebben, en zij was geëindigd met allen pronk op te geven, en hoopte door deftigen eenvoud te slagen. Dit bracht haar het verwijt van haar gemaal, dat zij zich niet kleedde vol- | |
| |
gens haar rang. Men begrijpt dus, dat zijn woord ter eere van de maréchale d'Estrades niet eens meer noodig was, om haar met vreugd eene gelegenheid te doen aangrijpen, deze te gelijken of veellicht te overtreffen. Het was dus noch hare schuld, noch die van den chevalier, zoo zij het niet tot die hoogte bracht, want Hippolyte overtrof zich zelven in rijkdom van hulpmiddelen en geestrijke
vindingen. En toen de Markiezin na voleindigd toilet zich nog eens den spiegel deed voorhouden, om over het ensemble te oordeelen, en met waarschijnlijkheid te gissen naar het effect, dat zij zou maken, was zij zoo voldaan over zich zelve, dat zij den chevalier hare hand reikte om te kussen, en in het volle gevoel harer dankbaarheid hem het voorstel deed haar te volgen naar de Zweedsche ambassadrice, om zelf haar triomf mede te genieten; - het verlangen van haar gemaal was dus niet eens meer noodig, om haar tot die uitnoodiging te brengen.
De chevalier nam het aan, in het volle gevoel van een grooten stap gevorderd te zijn tot zijn doel, en te meer onvermengd was zijne vreugde, daar de maréchale hem van zich gezonden had met de verklaring, dat zij migraine had, niet zou uitgaan, en den ganschen avond alleen wilde zijn.
Hij kon dus gerust coquetteeren zooveel hij wilde in het salon van mevrouw Oxenstiern, zonder zijne verhouding tot de maréchale in de waagschaal te stellen. In het oogenblik zelf, dat Hippolyte mevrouw Colbert haar waaier gaf, terwijl de eerste kamervrouw haar de pelisse omdeed, trad mijnheer Colbert binnen. Hij groette den chevalier met minzame hoffelijkheid, waarin hij toch eenige bevreemding liet doorschemeren hem aan te treffen, hetgeen van de zijde des ridders eene opheldering van zijn bezoek noodig maakte, die, hoewel niet volledig, toch met welwillende geloovigheid werd aangehoord. Daarop zeide Colbert tot zijne vrouw:
- Gij zult mij verplichten, melieve, met terstond na uw bezoek aan mevrouw von Oxenstiern, eene visite te brengen aan mevrouw Heugh, de ambassadrice van Denemarken.
- Volgaarne, mijnheer!... alleen, het is nu nog vroeg... zij woont, evenals wij, in het hooge gedeelte van de stad, zou het dus niet goed zijn, zoo ik met die visite begon?... anders ontmoet ik haar veellicht bij mevrouw von Oxenstiern.
| |
| |
- De Gravinne von Oxenstiern, wat hare persoon betreft de hoogste in rang zijnde, heeft in dezen het eerste recht op uw bezoek, besliste Colbert kortaf.
- En wat de rencontre van mevrouw Heugh aangaat, daarvoor heeft mevrouw de Markiezin niet te vreezen, dat durf ik verzekeren, viel Hippolyte in, met zijne gewone voorbarigheid. Na de catastrophe met haar broeder, zal zij wel nooit meer de Zweedsche ambassadrice bezoeken, noch met deze willen samenzijn. Men zegt zelfs, dat zij geen Zweed meer zien kan zonder flauw te vallen.
- En wat is dat dan voor catastrophe, die zulken indruk heeft gemaakt op mevrouw Heugh? vroeg mevrouw Colbert.
- O, eene zeer tragische geschiedenis... zij zou Corneille of Racine stof leveren voor een treurspel. Gisteren ontving de Deensche ambassadrice zelve eerst de tijding van de noodlottige ontknooping, en dus is het niet vreemd, dat gij, mevrouwe, er nog onkundig van zijt. Wat mij betreft, ik kom overal, en ik weet bij gevolg alles wat er omgaat het eerst. Ik ben dus in staat Uwe Excellentie dit romantieke geval met sterke kleuren te schetsen.
- Gij zult daaraan wel doen, chevalier, sprak de Markies de Croissy. Het is zeer goed, dat mijne vrouw op de hoogte staat van het gebeurde, eer zij zich met eene van de beide dames samenvindt. Alleen, neem daarvoor uw tijd in de karos onder het heenrijden... want het is noodig, dat de Markiezin eene der eersten zij in het salon van mevrouw Oxenstiern.
- Wij gaan, mijnheer de Markies! sprak Hippolyte, mevrouw Colbert den arm biedende, die onverwijld werd aangenomen.
- Naar de vorderingen, die gij maakt in de gunst mijner vrouw, geloof ik, dat wij u van nu aan te beschouwen hebben als een habitué van haar cercle; zeide hem Colbert met een glimlach.
- Mag ik hopen, dat dit woord van mijnheer den Markies de Croissy tegelijk voor mij de vergunning daartoe insluit, vroeg Hippolyte gevat.
- Houd het daarvoor, als gij het wenscht, chevalier! antwoordde hem Colbert, op goêlijken toon.
|
|