| |
| |
| |
Besluit.
In den schemeravond van den eersten Augustus, die zich voor onze goede kennissen te Nijmegen zoo schrikwekkend had ingesteld, sloop fra Illorenz het hotel Balbases uit, en langs een behoorlijken omweg de woning van don Christin binnen. De vrome monnik had echter, sinds zijn eerste ongeval, het ordekleed voor binnenshuis bewaard, en droeg daar buiten de kleeding van een gewonen Spanjaard, die minder opzien wekte.
Don Christin scheen hem niet te wachten, doch hij had zeker het recht, om ook ongewacht te verschijnen, want Bautista liet hem toe zonder eene enkele vraag, en de diplomaat heette hem welkom met ondubbelzinnige voldoening.
‘Schud maar schielijk uit uw nieuws, mijn goede padre! want ik brand van verlangen, om te weten hoe de zaken gaan.’
‘Slecht, Monsenor, slecht... alles loopt tegen onze verwachting...’
‘Zeg, tegen de uwe, Reverendissime... want wat mij betreft...’
‘Neen, Monsenor, neen,’ hernam de monnik met een treurig hoofdschudden, daarop heeft Uwe Excellentie niet kunnen rekenen.
‘Maar, mijn hemel, wat is er dan?’ vroeg don Christin zelf met onrust. ‘De senora is toch niet, tegen alle onze voorzorgen, ontvlucht met den Franschen ridder?’
‘Daarvan zal nu wel gansch geene spraak meer zijn, Monsenor, want de ridder is buiten staat uit te gaan, ten gevolge eener wonde en de senora is gansch van gevoelen veranderd...’
‘Gelooft gij, mijn beste fra, dat het eerste zoo gansch tegen mijne berekening is? Ik wist wel, dat don Emmanuel een goeden degen voerde.’
‘Monsenor, die berekening had kunnen missen... de Graaf is zelf gewond.’
| |
| |
‘Ja, door een musketschot in den aanval van de Fransche domestieken.’
‘De Graaf ontkent dit ten stelligste.’
‘Hij wil dus al de schuld laden op het hoofd van onzen chevalier?’
‘Volstrekt niet... don Emmanuel erkent, dat hij zijne wonden ontvangen heeft in een eerlijk duel... maar hij weigert zijne partij te noemen.’
‘Dat is verschrikkelijk... edelmoedig voor een diplomaat... alsof het voor ons geene zaak ware in deze oogenblikken, onze grieven tegen de Franschen althans niet te verkleinen.’
‘Ik heb geen verstand van diplomatie, Monsenor, maar mij dunkt, de Graaf handelt als een christelijk edelman, met zijne vijanden niet te willen vervolgen.’
‘Zulke gevoelens passen een monnik, mijn vrome fra! maar de Graaf is ambassadeur, en ik zie het oogenblik komen, dat zijne Allerchristelijkste Majesteit van Frankrijk, die zijn titel al zeer weinig in toepassing brengt, in zijne vuist zal lachen over de goêlijke vroomheid der vertegenwoordigers van onzen Aller-katholieksten monarch.’
De fra zweeg en haalde de schouders op, als achtte hij de zaak niet van zijne competentie.
‘Ik voor mij verheug mij, dat de ridder hierdoor aan een groot gevaar ontsnapt.’
‘Alsof die niet reeds lang zijn pas naar Brussel in den zak had, en geld daarbij voor de reize... Of meent gij, dat ik mijne bondgenooten in den steek laat...’
‘Ik hoop wel van neen, Excellentie!’ sprak fra Illorenz ootmoedig.
‘Zoo aarzel gij niet te lang met mij van uwe senora te spreken.’
‘Mijne arme, arme senora... zij heeft van alle hare plannen van wederstand afgezien.’
‘Ja, dat heb ik wel gedacht... force majeure... haar paladijn ligt gewond of zal moeten vluchten.’
‘Neen, Monsenor, ik geloof, dat de senora Lavinia niet eens aan dit alles heeft gedacht. Zij is als een veranderd mensch. Het is of ze plotseling oud is geworden; zoo heftig en bits als ze was in den laatsten tijd, zoo lijdzaam en deemoedig is zij nu, Zij heeft den ganschen nacht in haar bidvertrek doorgebracht, en vroeg in den ochtend heeft zij om den vicaris van den Nuntius gezonden. Intusschen heeft zij een onderhoud gehad met don Emmanuel, waarbij hare duena en ik tegenwoordig waren.’
‘En men stond u dat toe?’
| |
| |
‘Ik had den ganschen nacht bij den Graaf gewaakt en lag in een hoek van het vertrek uit te rusten, toen de senora binnentrad... daarbij, de duena en ik zijn in het vertrouwen...’
Don Christin vergenoegde zich, hem met een ironieken. glimlach aan te zien, terwijl hij vroeg:
‘En hoe vindt de familie Balbases zulk een ziekenbezoek?’
‘Don Paolo had het toegestaan, nadat hij eerst een ernstig gesprek had gehad met den Graaf.’
‘Waarvan gij ook getuige waart, hope ik?’
‘Zeker, Monsenor! De Graaf gaf aan mijn meester rekenschap van zijne betrekking tot donna Lavinia, en van de redenen, die hem bewogen hebben, zich niet te verklaren.’
‘Hoe! hij sprak van zijn wantrouwen... van zijne vermoedens tegen den ridder en Lavinia?’
‘Zijne Excellentie sprak alleen van zijne verhouding tot den Markies de Quitana, die hem belet had, zich diens mededinger te toonen... dat te meer jammer was, daar het nu blijkt, hoe de Markies de Quitana de geheime hoop had, dat zijn vriend hem de bruid zou ontvrijen, en in die hoop toonde hij zich bereid tot het huwelijk, overtuigd, dat hij aan don Emmanuel kon overlaten, hem er van te bevrijden. Zelfs drong hij in den laatsten tijd op spoed aan, meenende daardoor den Graaf tot een beslissenden stap te brengen.’
‘En don Emmanuel deed niets?’
‘Zooals uwe Excellentie weet.’
‘Omdat hij jaloersch was van den ridder!’ sprak don Christin hoofdschuddend. ‘Maar hebt gij ook kunnen uitvinden, waarom de jonge Markies zich zelf niet gesteld heeft tegen het huwelijk, daar het bekend is, dat hij liever zijne vrijheid behield.’
‘Don Fernand de Quitana was door geldverspilling en ongeregeld leven in betrekkingen verwikkeld met personen, wier handelingen en leefwijze bij de regeering zeer verdacht waren, en de President van Kastilië heeft daarvan gebruik gemaakt, om zijn zoon in den toren van Segovia te doen opsluiten.’
‘En niets kan hem daaruit verlossen, dan het huwelijk met donna Lavinia...’
‘Hij was er zoozeer van overtuigd, dat hij nu ten laatste een wanhopigen brief heeft geschreven aan don Emmanuel, waarin hij hem zijn toestand schetst, en hem bidt er een einde aan te maken door het huwelijk te doen voltrekken, indien hij niet besluiten kon, zelf de bruid te trouwen, in welk geval don Fernand, als onschuldig aan het niet sluiten der verbintenis, al de voordeelen zou genieten, die er aan verhecht waren,
| |
| |
en op die wijze fortuin en onafhankelijkheid zou terugkrijgen.
‘Dat was waarlijk zoo kwaad niet bedacht van don Fernand.... jammer slechts, dat het te laat was.’
‘Wel jammer! de Graaf ontving dien brief gisteravond, toen hij zich kleedde voor de partij van mijnheer van Odijck.’
‘O, daarom was hij zoo gedrukt en zwaarmoedig.’
‘Berouw en zelfverwijt drukten hem neder, want in het eind is het toch zijne aarzeling, die de arme Markiezin ter prooie geeft aan zulk een gemaal... Hij zou nu nog wel alles willen herstellen, en... don Paolo ruilde hem, geloof ik, volgaarne voor den schoonzoon, van wien zulke slechte berichten tot hem komen... doch het is te laat, zij zijn priesterlijk verbonden... het huwelijk is een sacrament.’
‘Bah! ik ben zeker, dat de vicaris van den Nuntius dat vraagstuk wel zal weten op te lossen.’
‘Ik geloof niet, dat het hem is voorgelegd, want donna Lavinia zelve is van andere gedachten.’
‘Zij heeft moed en lust om te gaan zien, wat haar aan gene zijde van de Pyreneën wacht. Ik begrijp dat in eene vrouw van haar karakter... don Emmanuel heeft haar te diep gekrenkt.’
‘Zij heeft hem alles vergeven, en neemt de grootste helft van de schuld op zich... doch zij heeft zich eene minder wisselvallige toekomst gekozen dan die van het huwelijk... zij wil den sluier aannemen.’
‘Ah ja! het klooster, de gewone toevlucht van wie geen raad weten met zich zelve...’ sprak don Christin binnensmonds, en luider vroeg hij, ‘hoe neemt don Emmanuel dat op?’
‘De Graaf berust er in, en spreekt er van, ridder van Maltha te worden.’
‘Dan wensch ik, dat hij het spoedig doet.... want dat zou dom Ronquillo tot terugkeeren verplichten, en diens tegenwoordigheid is hoog noodig voor onze affaires. Doch, naar alles wat ik van mijn collega Fuentes hoor, moet hij toch buiten gevaar zijn?’
‘De Graaf is zóó wel, dat hij besloten heeft, nog voor den nacht naar zijn hotel terug te keeren... en dokter Salmasio heeft het hem toegestaan.’
‘Dat is niet voorzichtig.’
‘Don Emmanuel wil het volstrekt, om morgenochtend zijne vrienden te kunnen ontvangen, en hun te bewijzen dat hem niets deert.’
‘Dat is allergracieust... maar ik zal niet toestaan, dat het daarbij blijft. Hoe, men zou de Fransche lakeien laten
| |
| |
schieten op de koetsen van onze ambassadeurs, en men zou nog verhelen, dat er ongelukken door gebeurd waren!.... Apropos... de Hertogin de San-Pietro?...’
‘Men heeft veel onrust over haar gehad, maar zij is zeer wel, hoewel zij haar vertrek niet verlaat.’
‘Dan waren de berichten juist, die men mij gaf, toen ik naar de respectieve leden der familie heb laten informeeren. Maar gij hebt mij nog veel te zeggen van de senora?’
‘Niet veel meer, Monsenor!... tenzij Uwe Excellentie lust had, de woorden te vernemen, waarmede de ongelukkige gelieven elkander trachtten te troosten en van hunne teederheid verzekerden.’
‘Neen, voorwaar! Het eenige, dat ik weten wil, is de uitkomst.’
‘Er is geene andere, dan die ik Uwe Excellentie deed opmerken. De senora heeft geene andere keuze dan het klooster, of een gemaal als... de Markies de Quitana. Het bezoek van den vicaris maakte een eind aan het onderhoud.’
‘Wat besliste de vicaris?’
‘Monsenor, dat is mij zoomin bekend, als wat hem werd gevraagd. Donna Lavinia is met zijn Hoogeerwaarde in haar bidvertrek gegaan, en zeer waarschijnlijk heeft zij bij hem gebiecht.’
‘Zoodat gij niets verder weet?’ vroeg don Christin toornig.
‘Niets verder, dan dat don Paolo zijnerzijds een bezoek bij den Nuntius heeft afgelegd.’
‘Demonio! wat doet don Paolo bij den Nuntius in deze oogenblikken... en dat zonder mij?’
‘Monsenor, het betreft ongetwijfeld familiezaken.’
‘Alsof hier de familiezaken niet nauw verwikkeld waren met die der ambassade. Ik ben er zeker van, Monsenor Bevilacqua, die zijns gelijken niet heeft onder de médiateurs in vredelievendheid, en die de onuitputtelijkste edelmoedigheid met exempelen predikt, is er toe in staat, om don Paolo te bewijzen, dat de Spaanschen de beleedigers zijn en niet de beleedigden... en dat hij er hem toe bewegen zal, zijne regrets te gaan betuigen aan de Franschen... En mijnheer Colbert die niets liever verlangt, dan subito de goede verstandhouding hersteld te zien, zal Zijne Eminentie uiterst dankbaar zijn voor zoo goede diensten.’
Don Christin sprak dit alles eigenlijk niet voor zijn toehoorder, maar tot zich zelven en halfluid, terwijl de verontwaardiging hem al sprekende tot driemaal toe in zijne snuifdoos deed tasten, waardoor hij zijne neusvleugels eene driewerf herhaalde opvulling toediende, zonder dat deze er denkelijk groote behoefte aan gevoelden.
| |
| |
De fra stond hem in eene houding van onnoozele verwondering aan te zien, en meende zijn toorn tegen don Paolo te verontschuldigen, met te zeggen:
‘Excellentie, geloof mij, don Paolo denkt in deze oogenblikken niet aan staatszaken, en ik houd voor zeker, dat Zijne Eminentie...’
‘Val mij niet lastig met hetgeen gij meent... maar zeg mij alleen wat gij weet...’ was het knorrig antwoord.
‘Excellentie, verschoon mij... van deze dingen weet ik niets,’ zeide de monnik schroomvallig.
‘Gij moest het weten, ongelukkige! Of waren de orders van dom Ronquillo dan niet bepaald en duidelijk?’
‘Zij luidden, dat ik aan Uwe Excellentie alles zou mededeelen, wat ik kon te weten komen van de voornemens, handelingen en gedragingen der senora Lavinia, en dergenen, die tot haar in betrekking stonden,’ hernam de monnik met meer moed. ‘En zoover ik weet, Monsenor, heb ik hierin mijn plicht gedaan... vooreerst uit gehoorzaamheid aan mijne geestelijke overheid... en ten tweede, omdat ik wist, dat de senora Lavinia, ter wille harer gedwarsboomde liefde, in staat was, de eere en den naam van het huis Balbases in de waagschaal te stellen... en daar Uwe Excellentie mij uitgelegd had, hoe zij met dom Ronquillo bedacht was op de middelen om dit te voorkomen. Maar geen last is mij geworden, Monsenor.,. en ik had dien ook niet kunnen aannemen... om over de zaken van don Paolo... als ambassadeur... berichten te geven.’
‘Al wel, man, al wel! Mij dunkt, gij weet te praten, als eens uwe tong is losgeraakt... Maar al reikte dan uw last niet verder, gij zoudt er toch geen kwaad mede gedaan hebben, door dien ietwat uit te breiden... vooral niet, daar ik u ruim genoeg betaal voor uwe diensten... iets, waartoe dom Ronquillo mij ook geen last heeft gegeven...’
‘Ik weet het, Uwe Excellentie is een heer, die mild beloont... maar... zij houden liever hare goedheid van mij terug, dan mij het onmogelijke te vergen.’
‘Cordaat gesproken, Reverendissime! Doch gij hebt gelijk... men kan van eene wezel niet vergen, dat zij de diensten zal doen van een goeden jachthond... en hiermede zijt gij ontslagen. Ik heb haast, uit mijne eigen oogen gaan te zien.’
De goede fra verwijderde zich droevig en verlegen, terwijl don Christin zich spoedig daarna vaardig maakte om uit te gaan.
Zijne scherpzinnigheid had het geraden. Don Paolo had van het voorwendsel der familiezaken gebruikt gemaakt, om den Nuntius officieus te onderhouden over de publieke, die er in
| |
| |
verhecht waren, en met zijne gewone goedwilligheid beloofde Monsignor Bevilacqua zijne bemiddeling aan te wenden, - en nog dien eigen avond noodigde hij de Fransche ambassadeurs bij zich; wij zullen zien met welk gevolg.
Terwijl fra Illorenz bij don Christin was, bracht jonker Peter een bezoek aan donna Lavinia. Hij vond haar alleen, en geheel onder den indruk van het afscheid, dat zij genomen had van don Emmanuel; want de Graaf had zooeven het hotel Balbases verlaten, onder geleide van dokter Salmasio. Maar juist daarom was van Rijnsse verwonderd, haar kalm en berustend te zien, zonder dat het die trotsche overspannen koelheid was, die uit een innerlijken gloed van smarte en verontwaardiging haar oorsprong nam. Zij had tranen, en zij schaamde zich die niet; zij erkende, dat zij leed, maar zij stemde toe, dat dit lijden onvermijdelijk was, en zij wilde niet meer op gewelddadige wijze ingrijpen in haar lot, om dat te wenden naar eigen wil. Zij wilde het aannemen, zooals het haar toekwam door de beschikking van hoogere macht.
‘Erger dan dit ware mij overkomen,’ sprak zij tot van Rijnsse, ‘zoo hetgeen mijne wanhoop had uitgedacht, werkelijk ware gelukt, en uit de uren van gewetensangst en bittere wroeging, die ik in den laatsten nacht heb doorleefd, kan ik berekenen wat mij het leven zou geworden zijn, vol van zulke kwellingen. De vicaris van Zijne Eminentie gelooft, dat er mogelijkheid is mijn huwelijk te doen ontbinden... maar wat mij aangaat, ik verlang het niet. De Markies de Quitana zal mij zonder dat wel vergunnen, mij voor altijd in een klooster terug te trekken, terwijl hij de voordeelen geniet, die dit huwelijk hem aanbrengt.’
‘Het klooster moge u eene wijkplaats zijn voor een tijd, senora... maar ik ontrade u, gelofte te doen voor het leven. Doch wij spreken daarover nader... Wat zegt don Emmanuel daarin? kan hij berusten?’
‘Hij wilde mij niet laten aan dien man; doch in de wijze zelve, waarop hij sprak van zijne eigen schuld, van alles wat hij moest goedmaken, van de vergoeding, die hij mij schuldig was, zag ik te goed in zijn hart, om niet te voelen, dat deernis en besef van plicht hem bovenal tot die aanbieding brachten. En ziet gij, jonker Peter, als eene genadegifte, als eene kwijting van schuld kan ik de hand niet aannemen van een man, wiens hart mij noodig is... den man, tegen wien ik zelve zoo zwaar gezondigd heb, dat alleen zijne liefde mij zou kunnen geruststellen omtrent vergetelheid.’
‘Ik moet dit toestemmen, senora! er is te veel gebeurd tus- | |
| |
schen u en den Graaf, om een rustig geluk te waarborgen.’
‘Juist, het is te laat!... Helaas, het was nog niet te laat, toen gij beurtelings hem en mij tot eene open verklaring onzer gevoelens aanzette... en hij meende, dat zijne eer... ik, dat ons belang dit niet gedoogde. Maar het zij!... ik heb van aardsch geluk afstand gedaan. Zijt gij gereed, morgen de reis naar Spanje met mij te aanvaarden?’
‘Senora, ik had u niet uit mij zelven van die reis willen spreken; ik dacht dat zij onmogelijk was geworden, althans voor zeer lang uitgesteld.’
‘De Markies de Quitana, die de minste schuld heeft aan mijn ongeluk, blijft ingekerkerd tot aan mijne komst. Ik heb het recht niet zijn lot te verzwaren, en ik hoop dat deze stap hem voorbereiden zal, om mij het mijne te helpen verlichten. Daarbij, ik kan hier niet langer blijven. Ik kan don Emmanuel niet wederzien. Ik moet van hier... uit deze omgeving, vol herinneringen van... smart en... schande.’
‘Spaar u zelve, senora! wij kunnen morgen afreizen.’
‘Ik dank u, jonker! maar veroorloof mij eene... waarschuwing... eene bekentenis moest ik het noemen, want het is door mijne schuld, dat zij noodig is geworden.’
‘Niets meer van schuld, senora! ik beklaag u veel te diep, om u niet zeer van harte te vergeven.’
‘Van u kan ik vergiffenis aannemen... maar maak dan ook mijne fout niet grooter door mijn raad te veronachtzamen. Daar zijn maatregelen genomen... om onze afreis uit Nijmegen... zeer te verontrusten... Ik van mijne zijde zal niets kunnen doen, om het verordende terug te nemen. De ridder, geloof ik, is daartoe buiten staat. Ik weet niet hoe te voorkomen... dat u... kwaads treffen zal. Indien gij zelf die moeite wildet nemen... ik zal u volkomen inlichten.’
‘Dat is overbodig, senora! de ridder, dien ik oppas, heeft mij alles medegedeeld. Maar ik had niet noodig dit te weten, ik had mijne voorzorgen dus genomen, dat wij tegen zoo iets beschermd waren. Dat was sinds lang geregeld, wij gaan tot Amsterdam in het jacht van mijnheer van Odijck, dat geheel voor die reis is ingericht. De geheele diplomatie zal de Markiezin de Quitana tot aan het jacht uitgeleide geven, en ik twijfel of het Nijmeegsche gemeen of de avonturiers, die... de ridder heeft kunnen samenbrengen, gelegenheid zullen vinden om een snelzeilend jacht op de rivier te achtervolgen.’
‘Als het zóó geschikt is, senor... dan ben ik gerust,’ hernam Lavinia, zonder de oogen naar hem op te slaan.
| |
| |
‘De ridder de St. Savornin heeft mij verzocht u dit voor hem te overhandigen,’ sprak jonker Peter, en zette hetzelfde ivoren juweelkistje bij haar neder, dat zij eenmaal zelve aan Hippolyte had gebracht.
Zij wendde er het oog van af.
‘Zijn de wonden van den ridder gevaarlijk?’ vroeg zij met gedempte stem.
‘Neen, senora, alleen zijn ze pijnlijk. Zij zullen slechts langzaam herstellen.’
Zij boog het hoofd als onder een grievend verwijt, hoewel jonker Peter de woorden eenvoudig en zonder opzettelijke nadruk had uitgesproken.
‘Waarom heeft hij dit niet behouden?’ vroeg zij, op het kistje wijzende.
‘Hij zegt, de juweelen niet gebruikt te hebben.’
‘Zou het onmogelijk zijn... ze hem te doen aannemen?’
‘Onmogelijk, senore! hoewel hij zonder fortuin is, en welhaast zonder positie ook... want hij kan niet te Nijmegen blijven.’
‘Kan ik dan niets voor hem doen? zoo ik hem schreef...’
‘Beter niet... uwe hand kan zijn leed niet verzachten, mag het niet. Er zijn wonden, die het zekerst genezen... als zij uitbloeden.’
‘En toch weet ik iets,’ hervatte zij na eene wijle te hebben nagedacht; ‘zoo wij hem de juweelen aanbieden in den vorm eener compagnie?...’
‘Dat ware zeker goed, hij had dan een rang, eene positie...’
‘Daarin zal don Christin mij helpen.’
‘Die vooral niet, hij zou in staat zijn daarbij den ridder opnieuw in de eene of ander intrige te verwikkelen die hem den laatsten slag toebracht. Sta mij toe, dat voor u te beschikken; ik moet toch nog mijnheer Colbert gaan zien, en afscheid nemen van Monseigneur van Odijck. En daar ik uwe deelneming in den Franschen edelman zie, zou ik te zijner gunste wenschen, dat gij uw vertrek nog een enkelen dag wildet uitstellen, - hij is in mijn huis, ik pas hem op, en hij is nog niet vervoerbaar.’
‘Ik ben hem grooter offer schuldig!’
Ondanks alle tegenwerking van don Christin, gelukte het den Nuntius en den médiateurs, de zaak tusschen de Fransche en Spaansche heeren, waarvan men de geduchtste gevolgen had gevreesd, op de eenvoudigste wijze en tot aller genoegen te beslechten. Er werd bepaald, dat de beide ambassadeurs een edelman, vergezeld van eenige lieden in livrei, zouden af- | |
| |
zenden naar den Nuntius en naar mijnheer Jenkins, opdat die ze naar welgevallen straffen zouden, daar zij het verbod van wapenen te dragen overtreden hadden. Mijnheer Colbert liet zich te lichter bewegen, om ook van zijne zijde deze gelijkstelling te ondergaan - hoewel de Spanjaarden de agresseurs waren geweest, daar men van den Graaf de Fuentes geene reparatie kon vergen; maar vooral ook omdat jonker Peter bij hem gegaan was, en hem de geheele intrige had uiteengezet op zulke wijze, dat hij kon doorzien wie eigenlijk deze lieden tegen elkander in het harnas had gejaagd, zonderdat hij don Christin opzettelijk noemde. Colbert begreep - en hij oordeelde, dien schuldige niet beter te kunnen grieven dan door het tegendeel te doen van hetgeen hij wenschte daar te stellen. Hij beloofde dus zelfs aan de Spaansche dames eene schitterende genoegdoening; en in den ochtend van den derden Augustus werd don Christin verrast door eene uitnoodiging van don Paolo, om te zijnen huize getuige te zijn van de excuses, die de Fransche ambassadeurs kwamen brengen aan de Spaansche ambassadrice en hare dochters. Don Christin was verplicht een goed gelaat te zetten bij zijn verloren spel. Hij trok zijn staatsierok aan en zat aandachtig toe te luisteren, toen een der voornaamste edellieden voor de geheele Fransche ambassade in den naam zijner meesters excuses kwam maken, eerst aan de Markiezin de los Balbases, daarna aan de Hertogin de San-Pietro, en ten laatste aan de Markiezin de Quitana. De toespraak geschiedde in het Italiaaansch, in tegenwoordigheid van den Nuntius, den Hertog en van jonker Peter. De aanspraak was treffend, door beleefdheid en hoffelijke wendingen, doch om de gerektheid sparen wij die onzen lezers. En daar de edelman haar driewerf en woordelijk herhaalde aan ieder der drie dames, moest zij voor een toehoorder als don Christin zeker eenigszins vervelend worden. Eene intellectueele pijniging, die wij echter meer dan verdiend achten, en waarover hij zich wreekte door overal zijn vermoeden lucht te geven, dat de Fransche heeren zeker volmacht moesten hebben om den vrede te teekenen, daar zij zulke concessiën deden om de goede verstandhouding te bewaren. Niemand geloofde hem echter; als Cassandra had hij de kwelling zijne profetiën verwaarloosd te zien, zelfs waar hij ze uitsprak met volkomen overtuiging, en met de beste bedoeling. Men had zijn intrige-geest leeren kennen, en men hield voor wijs het tegendeel te doen van hetgeen hij raadde, het tegendeel te gelooven van hetgeen hij als waar verkondigde. Ook waren er op den derden Augustus verscheidene ambassadeurs uit Nijmegen vertrokken uit wan- | |
| |
hoop aan den vrede; tot mijnheer van Odijck toe was naar den Haag teruggekeerd. De Graaf von Olivenkrantz reisde naar Engeland, in de hoop daar conditiën voor zijn hof te verwerven, die de Nijmeegsche vredehandel maar onzeker waarborgde. De Pranschen ontkenden hardnekkig, dat zij volmacht hadden, en hielden aan met hun eisch, om eene andere plaats voor de onderhandelingen te verkrijgen; zij stelden Gent voor, en beloofden daar de tegenwoordigheid van hun Koning, doch tevergeefs. De onderhandelaars voor de Staten bleven aandringen, dat men zich houden zou aan hetgeen er was voorgesteld in het Haagsche tractaat: de vrede zou gesloten worden te Nijmegen binnen den gestelden termijn, of - een nieuwe oorlog bedreigde Frankrijk, waarbij zich Groot-Brittannie tegen Frankrijk zou aansluiten.
En toch! op den achtsten Augustus kwam Temple te Nijmegen, en in dezen zou don Christin zekerlijk steun gevonden hebben, om een particulieren vrede tegen te werken, zooals Frankrijk dien wilde; doch de zonderlinge zending van mijnheer du Cros, eene intrige door Barillon gesponnen en in de vertrekken der Hertogin van Portsmouth tot uitvoering gebracht, verraste hen beide. Het tractaat van den Haag was reeds nul en van geener waarde, eer het geratificeerd werd in Engeland, door de depeche van mijnheer du Cros, die weder van ongelijk gunstiger inhoud was voor de Franschen. Op den elfden Augustus verrasten dezen al de negociateurs, en eigenlijk geheel Europa, met de verzekering, dat zij volmacht hadden om te teekenen, mits het dien eigen dag ware. Vreesden zij zoozeer den oorlog met Engeland of de wapenen van den Prins van Oranje, die het officieele bericht van den geteekenden vrede te laat ontving, om niet het recht te hebben nog even aan de Franschen den klauw van den Hollandschen leeuw te doen voelen, eer men dien ontwapend had door hunne vosselist? Hij tastte den Maarschalk van Luxemburg aan bij de abdij van St. Denis, en gaf Lodewijk XIV eene reden te meer om dankbaar te zijn voor den gesloten vrede; een vrede, die toch zoo weinig een afdoenden waarborg stelde voor de rust van Europa, dat die welhaast weder tot een vernieuwden krijg aanleiding gaf, die na negenjarige onrust opnieuw het Rijswijksche bestand noodig maakte, dat men bijna zou aarzelen een vredesverbond te noemen, daar het alleen eene kortstondige verpoozing bleek aan de grens van een nieuw tijdperk van strijd, dat zich opende: het tijdperk van den Spaanschen successieoorlog.
Maar wij hebben ons zoo weinig ingelaten met de eigenlijke affaires der negociateurs, dat wij er ons nu op het laatst niet
| |
| |
in verwikkelen willen. Wij zeiden dit alles slechts om u te doen begrijpen, hoe groot de ergernis was van don Christin, toen hij dezen vrede moest zien teekenen.
‘Ware de freule Oelenstedt mij niet ontsnapt,’ sprak hij bij zich zelven, ‘ik had de geheele intrige van du Cros kunnen dejoueeren.’
Maar zij was hem ontsnapt, tot haar geluk - ontvoerd mochten wij zeggen, want luistert:
Toen jonker Peter op den derden Augustus de Markiezin de Quitana, volgens latere afspraak, in alle stilte naar het jacht voerde, dat hen tot Amsterdam zoude brengen vroeg hij haar verlof haar eene gezellin mede te geven.
Die gezellin was de freule Ulla van Oelenstedt, zijne verloofde. Hij had uit het voorbeeld van don Emmanuel geleerd, dat men eene zwakke vrouw, die men ziet wankelen, liever steunen moet en tegen zich zelve beschermen, dan haar met stille minachting ter prooie laten aan de verzoekingen der verlatenheid en der wanhoop. Daarom was hij tot de freule Ulla teruggekeerd, had haar met goedheid ondervraagd over het onderwerp van hun twist, en vernam nu genoeg om te begrijpen, dat zij, zonder er zelve van bewust zijn, reeds door don Christin was verwikkeld in eene intrige, waardoor hij achter de geheimen van de Zweedsche ambassade hoopte te komen, en waarbij hij haar zeker tot zijn werktuig en speelbal had willen maken, als voormaals Hippolyte. Jonker Peter deed het haar inzien, en zij ontzette over het gevaarlijke eener betrekking, waarvan het bijna ondoenlijk was zich los te rukken, zoolang zij te Nijmegen bleef. Zoo deed van Rijnsse haar den voorslag, om de Markiezin de Quitana naar Spanje te vergezellen, waartoe zij besloot en waarin de baron Heugh toestemde, toen jonker Peter hem met zijne eigen plannen en uitzichten had bekend gemaakt. De barones kon te eerder tot die scheiding van hare nicht besluiten, omdat zij zich niet meer in staat voelde de geleidster te zijn eener jonge dame in de wereld, waarin zij door haar rang gedwongen was te leven, terwijl een en al te groot verschil van godsdienstbegrippen hare innerlijke samenstemming met deze tegenwerkte. De freule was Katholiek, en de barones die tot de Luthersche kerk behoorde, maar vroeger over dit verschil weinig had nagedacht, verdiepte zich hoe langer hoe meer in godsdienstige beschouwingen, die ongelukkig niet eene zuiver Christelijke maar eene streng kerkelijke richting namen. Voor beiden was de scheiding dus goed, om later veellicht tot eene gelukkige hereeniging te leiden, als de eerste de ernst des levens
| |
| |
beter zoude kennen, en de andere de kracht zoude gevonden hebben vrijer rond te zien, zonder daarom het oog af te trekken van het ware doel.
Genoeg, - Lavinia was gelukkig met eene gezellin, wier blijmoedige luim haar eene vriendelijke afleiding was voor eigen droeve gedachten, en wier bijzijn het tête-à-tête met jonker Peter verbrak, dat voor de jonge Spaansche altijd iets drukkends moest hebben. Zoo aanvaardde men dan die reis onder vrij goede vooruitzichten, die ook niet teleurstelden. Te Amsterdam trof men samen met het grootste deel van Lavinia's gevolg, dat vooruit was gereisd. En hoewel het een lange tocht was, dien men aanvaardde, hij werd met geluk volbracht. De President van Kastilië ontving de bruid van zijn zoon met den grootsten luister en voerde haar naar Castel-Quitana, waar de Markies haar wachtte. Zijne jonge gemalin ziende, had die edelman wel wat spijt, dat hij zoo rond en zoo openlijk zijn tegenzin in dit huwelijk had te kennen gegeven; want dit ontnam hem het recht, zich nu te verzetten tegen haar wensch om zich af te zonderen in een klooster, totdat er te Rome uitspraak zou zijn gedaan over de geldigheid van eene verbintenis, die zonder volkomen toestemming der beide partijen gesloten was.
Nu moest hij er zich naar schikken, en Lavinia verkreeg een vol jaar tijd tot nadenken en zelfbeproeving, dat zij mocht doorbrengen in het klooster, waar zij hare eerste kindsheid had gesleten. Jonkvrouw Ulla vergezelde haar ook daar. Maar in die strenge eenzaamheid, alleen aangevuld door het waarnemen van godsdienstplichten, verkreeg zij de overtuiging, dat jonker Peter waar had gesproken, toen hij haar voorgesteld had, dat het niet goed zoude zijn zich op deze wijze aan God te willen offeren, omdat zij door menschen teleurgesteld was; maar dat er eene toewijding des harten was in het leven, waarnaar men trachten moest, en die over de teleurgestelde verwachtingen van aardsch geluk helpt zegevieren.
De Markies de Quitana van zijne zijde leefde dat jaar stil en afgetrokken op Castel-Quitana. Hij bezocht somwijlen zijne gemalin, en hij gaf zich nu moeite het hart te winnen der vrouw, die hij vroeger verworpen had, omdat hij van de wieg af recht had gehad op hare hand, en omdat men haar altijd als de hindernis voor jeugdige plannen in het vrije jongelingsleven had in den weg gelegd. De Markies was een zeer beminnelijk man, uitgeleerd in al de kunsten en wendingen der galanterie, en toch gebruikte hij die niet alleen om bij zijne gemalin te slagen; hij gebruikte volkomen oprechtheid, en... en... zal het onze leze- | |
| |
ressen zoozeer tegenvallen, zoozeer vertoornen, als wij zeggen, dat er in Augustus van het jaar 1679 te Castel-Quitana eene dubbele huwelijksplechtigheid plaats vond, waarbij jonker Peter wel opnieuw de rol van bruidegom vervulde, doch ditmaal voor eigen rekening, met de freule Ulla, terwijl de Markies de Quitana nu in persoon en met een oprecht harte het zegel drukte op de gelofte, die eens tegen zijn wil een ander in zijne plaats had afgelegd.
Behalve den President van Kastilië waren ook de Markies de los Balbases en zijne gemalin bij de plechtigheid tegenwoordig; de Markies kwam toen uit Parijs waar hij de onderhandelaar was geweest van een huwelijk, dat der bruid vele tranen kostte, en den bruidegom weinig geluk bracht: dat van Maria-Louisa van Orleans met den Koning van Spanje. Maar de algemeene vrede van Europa was er voor dat oogenblik door bevestigd, en wij hebben gezien, hoe weinig eerbied, hoe weinig barmhartigheid diplomaten hebben voor de wenschen van bijzondere personen tegenover zulke belangen.
Toch toonde zich don Paolo, zoowel als de President van Kastilië, dankbaar aan jonker Peter, die, in den Spaanschen adelstand opgenomen, een aanzienlijken rang kreeg bij het Spaansche leger, en zich noch over zijne fortuin, noch over zijne vrouw te beklagen had.
En de ridder? vraagt eene medelijdende lezeres. Hij herstelde van zijne wonden, maar de litteekens bleven, dat hem zeker hinderlijk zou geweest zijn in het vervolgen zijner galante avonturen - want hij had eene wonde bekomen dwars over neus en wang - indien hij niet door eene romaneske opvatting zijne don-Jans-loopbaan als geëindigd had beschouwd. ‘Als men eens waarlijk heeft bemind, heeft men er den lust toe verloren,’ zeide hij dan, en gaf zich daarop de noodzakelijke afleiding van eenige melancholische zuchten. Eene meer degelijke vond hij bij zijne aankomst te Parijs; door de beschikking van mijnheer Colbert en jonker Peter was daar voor hem eene compagnie gekocht, die hem werd aangeboden als eene gedachtenis van donna Lavinia. Dit kon hij aannemen, en Zijne Majesteit Lodewijk XIV liet het hem niet aan gelegenheid ontbreken, om er betere diensten mede te doen aan Frankrijk, dan hij er ooit als diplomaat had kunnen verleenen.
Dezelfde vraagster van zooeven wil nog iets weten van don Christin en van don Emmanuel.
Zij beiden bleven nog tot in November 1679 op hun post te Nijmegen, waar zij den algemeenen vrede hielpen sluiten,
| |
| |
onder geene kleine bezwaren, waarin de eerste doorgaand zijne behendigheid bleef toonen, terwijl de laatste altijddoor gedrukt bleef onder de moeilijkheden zijner valsche positie, zoodat hij bij de negotiatie tusschen Spanje en Zweden niet ageeren kon, dan door tusschenkomst van mijnheer Jenkins en den Keizerlijken ambassadeur. Hij is geen ridder van Maltha geworden, maar wij vinden nergens, dat hij eenige verstrooiing of eenige vergoeding heeft gevonden voor zijne teleurgestelde wenschen. Dat schijnt hard... maar ook, het edelste, het fierste, het onbaatzuchtigste karakter van allen die wij hier ontwikkelden, was tegelijk het onhandelbaarst, en het minst geschikt om zich naar tijden en omstandigheden te plooien, of iets te laten afdingen van de groote voorstellingen, die hij zich had gemaakt van eer en geluk. Was het wonder, dat hij zoomin een gelukkig minnaar was, als een gelukkig diplomaat, en dat hij, die te fier was om beklaagd te worden, ook nergens vergoeding wilde zoeken voor hetgeen hij had geleden, terwijl zulke vergoeding in het leven zich maar zeer zelden uit zich zelve komt aanbieden.
|
|