| |
| |
| |
Hoofdstuk XVIII.
De Hollandsche edelman verkrijgt beteekenis bij de diplomatie.
Mevrouw Colbert had volgaarne terstond na hare terugkomst van de partij der Markiezin de Quitana, al hare klachten en grieven bij haar gemaal willen uitstorten; en daar de indruk er van toen nog zoo versch was, zou dit zeker niet met zachte en verschoonende kleuren zijn geschied. Doch daar het laat na middernacht was, toen zij tehuis kwam, en de Markies de gewoonte had, om zich een groot deel van den nacht met de wichtigste zaken der ambassade in zijn kabinet bezig te houden, durfde zij hem niet storen, en moest dus het uur van het ontbijt afwachten, waarop zij gewoonlijk het meest ongestoord met haar gemaal samen was.
Van hare zijde had de maréchale d'Estrades getracht zoo spoedig mogelijk haar gemaal met het gebeurde aan het hôtel Balbases bekend te maken; - alleen, zij stelde het voor op de verschoonlijkste wijze, drukte sterk op het leedwezen dat don Emmanuel er over gevoelde, op de strenge straffen, waarmede de Spaansche bedienden waren bedreigd, en op de rijke vergoeding, die men den gewonden Franschen koetsier had verzekerd; stelde hem voor, hoeveel tergende vermetelheid er was in het gedrag van den chevalier, die zijn vroegeren meester had willen trotseeren, en hoe deze ergers had verdiend, dan hem was overkomen; met één woord, zij bepleitte met vrouwelijke behendigheid de zaak, die haar was toevertrouwd, zeker ter wille van Fuentes, maar ook om mevrouw Colbert en den ridder de genoegdoening te onthouden, waarop deze hadden gerekend.
De Maarschalk luisterde met goedwillig geduld naar het pleidooi zijner gemalin, onderzocht nog daarenboven bij zijne eigene
| |
| |
bedienden wat zij van de zaak wisten om die toe te lichten, en begaf zich daarop reeds vroeg naar zijn collega Colbert. Maar hetzij hij zijne gemalin wantrouwde en van nieuwe intriges, verdacht, hetzij hij haar op iedere wijze wilde tegenstreven, of ook zonder dat, uit diep gevoel der gekrenkte eer van de Fransche ambassade, althans hij vatte de zaak gansch anders op dan zij had gewild, en deed aan mijnheer Colbert voorstellingen, die geheel in strijd waren met hare vredelievende bedoelingen.
Hij oordeelde, dat men dit geval opnemen moest in den vollen zin van gekwetste gastvrijheid jegens een Franschen ambassadeur door den Spaanschen, en raadde mijnheer Colbert om de schitterendste publieke reparatie te vragen, of te dreigen met het verlaten van Nijmegen en het afbreken der vredesonderhandelingen: dreiging, die, volgens hem, toch zonder dat wel schielijk zou moeten vervuld worden, daar het bestand ten einde liep en de vrede nog zoo weinig gevorderd was; daar men presumeeren kon, dat de oorlog toch wel hervat zoude worden; daar het uit de conferentiën der mediateurs wel bleek, hoe de bondgenooten niet geneigd waren, den vrede te maken op de condities, die de Koning stelde, en dat deze het artikel van de restitutie der grenssteden nooit zou bewilligen, zoomin als den eisch der Keizerlijken en Denen, om Zweden op te offeren.
Mijnheer Colbert hoorde hem aan, zooals hij zelf mevrouw de maréchale had aangehoord, met het meeste geduld, met de meeste oplettendheid, doch zonder eenige aanmerking van toestemming of tegenspraak.
Toen d'Estrades geëindigd had, zeide hij alleen, dat de intentiën des Konings veranderlijk waren, daar zij afhingen van de kansen des oorlogs, die in Spaansch-Braband werd gevoerd; dat men zich dus niet te overijld haasten moest met bedreigingen te doen, die men niet dan tot eigene schade zou kunnen vervullen, en dat, wat het eischen eener schitterende reparatie betrof, hij niet in gebreke zou blijven te doen, wat er voor de eere van Frankrijk en des Konings kon verlangd worden; alleen, dat hij overtuigd zijn wilde, of niet de beleediging hem persoonlijk goldt, in welk geval hij zich zelven zoo min zou laten beleedigen of te kort doen in den persoon zijner lieden of volgelingen, als de ambassade. Doch in dit laatste geval achtte hij het aan zich alleen, en niet aan mijnheer den ambassadeur d'Estrades, om de reparatie te vorderen; en hiermede moest zich de Maarschalk tevreden houden, hoewel hij nog langer en sterker op iets meer beslissends bleef aandringen.
‘Ik zal niet in gebreke blijven Uwe Excellentie van mijne
| |
| |
resolutie vormelijk te informeeren,’ verzekerde Colbert. ‘Alleen, voor en aleer ik de eenige resolutie neme, wil ik mij beraden met een persoon van consequentie bij de Spaansche diplomatie, die van mij eene audientie heeft verlangd.
d'Estrades kon niet van Colbert te weten komen, wie die persoon van consequentie was, maar hij nam zoo goed zijne maatregelen van verspieding, dat hij nog in den loop van dien ochtend wist, wie er na hem bij den Markies Colbert was toegelaten.
Die persoon was niemand anders dan jonker Peter van Rijnsse. Hij bleef lang met mijnheer Colbert samen, en hun onderhoud moest zeker belangrijk zijn; want verscheidene personen van rang, die zich aanmeldden, moesten wachten, of werden tot latere uren teruggezonden. Ten laatste was dit gehoor afgeloopen en jonker Peter ging heen, zooals hij gekomen was, met de karos en liverei des Graven van Fuentes; noch uit zijne vaste en bedaarde houding, noch uit zijn fier en rustig gelaat kon men lezen, of hij het doel van zijn bezoek had bereikt of niet.
Mevrouw Colbert zou wel in staat zijn geweest, hieromtrent inlichtingen te geven; want toen zij, later dan gewoonlijk, de gewenschte samenkomst had met haar gemaal, en aanving hem te bestormen met klachten en eischen om genoegdoening voor zich zelve en voor den chevalier, antwoordde mijnheer Colbert koeltjes:
‘Ik weet hoe het geval zich heeft toegedragen, en wat aanleiding heeft gegeven tot deze zonderlinge bejegening van de personen, in wier naam gij klaagt. Jonker Peter heeft het mij volkomen opgehelderd, en ik moet u zeggen, mevrouw, dat gij ongelijk hebt, u dit alles zoo sterk aan te trekken. Gij hadt beter gedaan, u gansch niet met die affaire te bemoeien... dan ware de goede verstandhouding tusschen u en de Spaansche dames niet geïnterrompeerd, en ik had de geheele zaak kunnen ignoreeren.’
‘Mij dat niet aan te trekken... gij alles ignoreeren! Maar de chevalier behoort toch tot ons huis, en...’
‘Dat is te zeggen tot de huishouding, maar niet tot de ambassade.’
‘Maar gij hebt toch zelf gewild, dat de ridder die partij zoude bijwonen.’
‘Dat is zoo, maar te eerder had hij moeten zorgen, dat hij er op convenable wijze kon verschijnen. De ridder had ongelijk, dat hij zich niet vooruit heeft verzekerd van eene goede ontvangst... of... van een invitatie-biljet. En de ridder heeft nog
| |
| |
grooter ongelijk, dat hij later op ongeoorloofde wijze en door middel van intrige zich toch in de lanen van het hôtel heeft durven vertoonen, als om de personen, die hem om billijke redenen hadden geweerd, te trotseeren.’
‘Maar mijnheer ik verzeker u, dat hij geene intriges en geen sluipweg heeft gebruikt; - hij heeft mij zelf gezegd, dat een page van den huize, die door een mijner voetknechten onderricht was waar hij zich bevond, hem zelf van daar heeft afgehaald en in den tuin ingeleid, op bevel zijner meesteres.’
‘Ik weet wat daarvan is, en de ridder verdiende deswege mijnerzijds bestraffing. Doch ik vergeef hem al deze dwaasheden, mits hij zijn best doe, ze door een meer bedachtzaam gedrag te doen vergeten, en er zich niet over verwonderd toone, dat ik ook zijnen vijanden vergeve... Ik wil algemeene amnestie, en geene onverzoenlijkheid... zij past niet aan vredemakers.’
‘In waarheid, mijnheer de Markies, gij zijt tegenwoordig al bijzonder vredelievend... ik zou haast denken...’
‘Ik verzoek u, mevrouw, niets te denken, of althans uwe gedachten geen lucht te geven in woorden,’ viel Colbert haastig in.
Mevrouw Colbert schrikte van den heftigen en gebiedenden toon, waarop haar gemaal dit zeide.
‘Gij veroorlooft mij dan toch wel eene vraag?’ hernam zij.
‘Mits het aan mij blijve, die al of niet te beantwoorden. Wat wilt gij weten, mevrouw?’
‘Of gij u ten minste niet de zaak van onzen armen Germinet zult aantrekken, die gewond is en mishandeld?
‘In het allerminst niet. Hij heeft zich bemoeid met eene quaestie, waar hij zich had behooren buiten te houden. Hij had geen last over te brengen aan u, nog bevel van mij om zich naar het hôtel van den Spaanschen ambassadeur te begeven, anders dan op den bok, om u te brengen en te halen. Wat hem dus daar is overkomen, komt hem toe door eigen schuld.’
‘Maar de Spaansche bedienden hebben den twist aangevangen... en in het eind, het is uwe liverei, die men in hem heeft beleedigd.’
‘De liverei van mijnheer en mevrouw Colbert, maar niet die van een ambassadeur van Frankrijk. De ambassadeurs waren niet tegenwoordig, zoomin als hetgeen geschied is, eigenlijk geschied is ten huize van een ambassadeur.’
‘Wat? vertelt men u, dat het niet is gebeurd ten huize van den Markies de los Balbases?’
‘De Markiezin de Quitana had de eere van de partij, en het
| |
| |
was don Emmanuel de Fuentes, die haar gaf. De eerste is zoover ik weet, geene ambassadrice, en de laatste, door Frankrijk niet erkend zijnde, is voor ons geen ambassadeur. Don Paolo, zoo hij al bij het feest tegenwoordig is geweest, kon daar niet anders zijn dan als genoodigde, en geenszins als gastheer, veel minder als ambassadeur.’
‘En door al die subtiliteiten blijft de mishandeling van onzen trouwen Germinet ongewroken.’
‘Zoudt gij het dan beter achten, dat de belangen van den Koning en van Frankrijk werden gecompromitteerd in het hachelijkste moment van den vredehandel, ter wille van lieden als den sieur Hippolyte en mons. Germinet?’
‘Ik beken, mijnheer de Markies, dat ik dit alles niet inzag,’ hernam mevrouw Colbert zediglijk, hetzij ze zich overtuigd hield, hetzij ze haar gemaal door verdere tegenspraak niet wilde verbitteren.
‘En tegen het uur der gewone ochtendbezoeken zult gij, mevrouw de visite ontvangen van de Spaansche ambassadrice en van de Hertogin de San-Pietro: niet een visite van verontschuldiging, maar bij wijze van officieus bezoek, ter bevordering der goede verhouding tusschen de dames. Gij zult die dames ontvangen met de meeste welwillendheid, en zonder eenigszins, hetzij door herinnering, hetzij door toespeling, te gedenken aan de onaangenaamheden, die gisteravond tusschen ulieden zijn gepasseerd...’
‘Maar, mijn gemaal, gij vergt het onmogelijke. Die Hertogin de San-Pietro is eene furie, en zij was de eerste die twist heeft gemaakt...’
‘Ik weet, dat het u eenige moeite zal kosten: maar ik weet ook, dat ik mijn woord heb gegeven, dat zij door u zullen ontvangen worden zooals ik u voorschrijf, waar zij komen op het vertrouwen van dat woord.’
‘En zullen ze komen met of zonder gevolg? vroeg mevrouw Colbert, ten bewijze harer berusting.
‘Zonder eenig gevolg, dus was mijne vordering. Jonker Peter van Rijnsse zal ze geleiden, en tegelijk in naam der Markiezin de Quitana en van don Emmanuel de Fuentes eene genoegdoening aanbieden aan Germinet, in den vorm van een cadeau.’
‘Komt de Markiezin de Quitana dan niet mede? Ik vind haar de liefste van de Spaansche dames.’
‘Zij schijnt onpasselijk... en daarenboven zal zij eenige dagen in hare vertrekken afgezonderd blijven, zooals men zegt
| |
| |
dat het gebruik vordert voor de Spaansche dames ter voorbereiding van een huwelijk.’
‘Het huwelijk van donna Lavinia zal dan toch doorgaan?’ vroeg mevrouw Colbert, door eene eigenaardige vrouwelijke nieuwsgierigheid van haar verdriet afgeleid.
‘Binnen korte dagen, als jonker Peter mij zegt. Intusschen zult gij op dit punt van de Spaansche dames zelve de beste inlichtingen kunnen krijgen.’
En hiermede verliet mijnheer Colbert het vertrek zijner gemalin, die bij zich zelve zeide:
‘Nu, nu, die Hollandsche edelman moet al een heel behendig diplomaat zijn, om zulke concessies van mijn gemaal te verkrijgen, die anders in het geheel niet rekkelijk is, waar het de eere en de rechten der ambassade geldt, of zelfs maar van zijn persoon.’
Een gelijkluidend oordeel sprak de maarschalk d'Estrades, hoewel anders geformuleerd, toen hij in den loop van dien morgen bericht kreeg van deze schikking, nadat hij reeds langs zijn eigen weg wist, door wiens bemiddeling zij was daargesteld. Alleen de Maarschalk dacht er nog iets bij, waaraan de gemalin van Colbert zeker niet had gedacht. Hij kon niet begrijpen, dat de toegevendheid van Colbert, die anders zoo onverzettelijk was, op zuiver politieke gronden rustte en voorgeschreven werd door den oprechten wil, om de zaken des konings te dienen. Hij, die tegen den algemeenen vrede was, en niet gelooven kon dat Lodewijk XIV noodig kon hebben om van dezen oorlog tot verademing te komen, hij onderstelde dus, dat Colbert door van Rijnsse, als gelastigde des Prinsen van Oranje en als onderhandelaar voor de Spaansche ambassadeurs, zich had laten overreden, veellicht door omkooping (omkooping zelfs van ambassadeurs was toenmaals geene ongehoorde zaak), om den vrede te bevorderen op eenigen voor de bondgenooten voordeeligen voet, waarbij des Konings belangen zouden achterstaan. Wel is waar wist hij, dat Colbert het niet in zijne macht had dien vrede te bevorderen op eenigen voor de bondgenooten voordeeligen voet waarbij des Konings belangen zouden achterstaan. Wel is waar wist hij, dat Colbert het niet in zijne macht had dien vrede te sluiten zonder zijne toestemming en voorkennis, maar toch, hij kon dien bevorderen, voorstaan, doordrijven, en veellicht eene volmacht daartoe weten te verkrijgen, door den invloed van zijn broeder te Parijs. Hoe langer de Maarschalk over deze mogelijkheid nadacht, hoe meer ze hem waarschijnlijk werd, en hoe zekerder het hem toescheen, dat die van Rijnsse een gevaarlijke
| |
| |
agent was van den Prins, die met Spanje samenspande tegen Frankrijk. Om zooveel doenlijk diens geheime intriges tegen te gaan, achtte hij het dus noodig, de aandacht van alle belanghebbende personen op die mysterieuse en intrigante personaadje te vestigen, en tegelijk aan ieder der ambassadeurs of mediateurs, die er hem naar vroeg, te verzekeren met de sterkste betuigingen, dat zijn Monarch geene volmacht had gegeven tot het sluiten van den vrede, en dat ieder, die het tegendeel zeide of aan die volmacht geloofde, en daarnaar zijne handelingen richtte, op den weg was om dupe of verrader te worden, door de mesures van sommigen, die meer hun eigenbelang zochten dan de goede réussite der affaires waartoe zij gezonden waren; dat hij voor zich zóó overtuigd was, dat de vrede niet kon gesloten worden, dat hij lust zou hebben voor een tijd naar zijn gouvernement van Maastricht weder te keeren, indien het niet ware, dat hij noodig achtte te blijven, om op de handelingen der kwaadwillige en verraderlijke negotiateurs acht te slaan en daartegen te waken, enz. enz.
Alle deze betuigingen, verzekeringen en waarschuwingen van een man als den Maarschalk d'Estrades, waren wel geschikt, om onrust, wantrouwen en verwarring daar te stellen onder de gezamenlijke ambassadeurs, die buitendien wel niet in al te goed vertrouwen en in al te groote samenstemming met elkander leefden. De onderhandelaars, die voor den vrede waren en met onrust het einde van het bestand te gemoet zagen, begonnen wanhopig te worden, in de onderstelling, dat zij dus lang waren bezig geweest met een werk, dat zij nu plotseling onvoltooid zouden moeten daarlaten, tot groot nadeel van hunne lastgevers en de belangen van hun land, en zij begonnen met wrevel en achterdocht het oog te wenden naar die personen, in welke zij de heftigste tegenwerking onderstelden tegen hunne bedoelingen - de negotiateurs, die eigenlijk meer gekomen waren om over den vrede te handelen, dan wel om dien te sluiten, en die er meer belang bij hadden, dat er niets définitif werd beslist, en dat de zaken sleepende bleven tot op den tijd dat hunne souvereinen met frissche krachten den oorlog konden hervatten, of die vreesden dat men tot geen vrede kon komen, dan waarbij zij zouden opgeofferd worden. Deze negotiateurs daarentegen zagen met onuitsprekelijke verbittering op de onderstelde pogingen van hen, die ten koste van alles den vrede wilden sluiten, voornamelijk wie men verdacht, die bij wijze van verrassing te willen doen: en hoe weinig grond men er voor had, eene zulke verrassing mogelijk te achten, toch was men er op voorbereid.
| |
| |
Onder deze verhouding dreigde het verkeer der ambassadeurs onderling al meer en meer bezwaarlijk te worden, althans hoe langer hoe meer die kleur van vriendschappelijk samenzijn te verliezen, die het tot hiertoe had verhelderd. Want hetgeen alles verergerde en bemoeilijkte, men vreesde elkander niet meer te zullen zien dan op vormelijken voet en bij de officieele samenkomsten; daar de verbroken harmonie der ambassadrices, die eigenlijk de ware aanleiding was geweest tot deze verhouding, niet meer zou toelaten dat men zich in hare salons samentrof, waar men zonder groote bezwaren met elkander op gemeenzamen voet kon verkeeren, en op officieuse wijze zulke zaken afdoen en bespreken, die niet dan met uiterste omslachtigheid of zelfs in het geheel niet konden worden behandeld, bij wijze van officieele onderhandeling. De soirées van de maréchale d'Estrades plachten bijzonder tot dat doel gebruikt te worden; doch men twijfelde of ze voortgang zouden hebben, daar deze dame nu met verschillende ambassadrices in onmin was, en daar men vermoedde dat mijnheer de Maarschalk met zijn collega en wie hij met dezen in verstandhouding dacht, te zeer in gevoelen verschilde, om haar tot het houden van hare gewone cercles aan te sporen, waar men dan allen ontvangen moest, en niet zonder het grootste gevaar enkelen kon uitsluiten. De goede verstandhouding tusschen mevrouw Colbert en de Spaansche ambassadrice werd geacht hersteld te zijn, nadat het aangekondigde bezoek was gebracht, maar was inderdaad niets meer dan eene overpleisterde scheur, die bij de minste aanraking wijder dreigde open te splijten.
Mevrouw Heugh bleef steeds in droefheid verzonken, en ging niet meer uit, noch verkoos bezoek te ontvangen. De Zweedsche ambassadrice had zich voorgenomen alle conversatie te mijden, uit vreeze van zich met Graaf Antonie en de maréchale samen te treffen: met één woord, men liep gevaar, dat ieder zich thuis zou houden op de wijze, die la Fontaine aangeeft:
A demeurer chez soi l'une et l'autre s'obstine,
L'autre en cas d'irruption.
Maar hoeveel verschil er ook was in wenschen, gevoelen en handelen, op één punt waren allen het eens geworden, nadat eenmaal d'Estrades daarop hunne aandacht had gericht, namelijk, dat jonker Peter van Rijnsse, de adjudant van den Prins van Oranje, een heimelijken, maar machtigen invloed oefende
| |
| |
op den gang van den vredehandel en op de personen van sommige negotiateurs, waardoor zijn persoon zoo groote beteekenis kreeg bij de diplomatie, dat dezen hem vleiden, genen hem lasterden, maar allen hem vreesden en als om strijd zijn bijzijn zochten, hetzij om hem te bespieden of uit te hooren, hetzij om hem voor hunne eigene bedoelingen te winnen. Iedere ontkenning van zijne zijde strekte alleen om hen te sterker te overtuigen van zijne voorzichtigheid en sluwe bedachtzaamheid. d'Estrades zelf, die het eerst de onderstelling had gemaakt, was welhaast de meest overtuigde van hare gegrondheid. Alleen twee personen wisten wat zij er van te denken hadden: don Christin en mijnheer Colbert zelf; maar de eerste had zijne goede redenen om tegenover anderen te doen, of hij geloofde wat zij geloofden, en de andere begreep, dat zijne tegenspraak zoomin baten zou als de ontkenningen van jonker Peter zelf. Wat den chevalier aanging, hij dacht er niet meer aan, dat hij zelf het allereerste woord van de fabel had aangegeven, en dat de omstandigheden haar hadden voltooid; of, zoo hij het zich herinnerde, was het om zich zelf te prijzen over eene scherpzinnigheid, die zoozeer gerechtvaardigd werd door de uitkomst. Maar de groote beteekenis, die de Hollandsche edelman had verkregen in de diplomatieke wereld, maakte op onzen ridder geenszins zulken indruk, die hem zou afschrikken van Lavinia's ontwerpen; - integendeel, tegen den man, dien hij voormaals als mededinger had beschouwd, die hem had gedwarsboomd in zijn avontuur met de jonge dame, dien hij over haar zag heerschen, als stond zij onder zijne voogdij, over wiens dwang zij klaagde en die nog daarenboven een relief had gekregen in de cirkels, dat de figuur, die Hippolyte geloofde te maken, daarnevens geheel moest wegzinken - tegen dien man, oordeelde hij, was hij gerechtigd alles te ondernemen, tegen dezen mocht hij zich te zijner tijd laten gelden, maar het zou zijn als een edelman, als een openlijke vijand; doch hiervan later.... Zien wij liever, hoe don Christin dezen staat van zaken beschouwt, en welke partij hij gelooft daarbij te moeten nemen; - hij zal zich voor ons niet kunnen verbergen, want wij gaan hem bespieden bij zijne correspondentie.
|
|