deelen in de vermoeijenis der zamenstelling, terwijl ze in ernst niet te veel hebben aan het weinigje uitspanning, dat in mijne magt stond hun te geven. Zullen zij het daarom minder op mijn woord gelooven, dat ik, waar het feiten of personen der Geschiedenis gold, met heilige trouw bij de waarheid ben gebleven; waar het een gevoelen betrof over de laatste, zal men mij toestaan het mijne te hebben, als ik er mijne redenen voor aangeef. Kleine afwijkingen van de Geschiedenis, die moeijelijk te vermijden waren, ben ik verpligt hier aan te stippen: - Het vermomd doortrekken van Karel van Gelder in Holland wordt door
Wagenaar
niet als zeker opgegeven, en dan nog wel drie jaren vroeger dan ik het stelde; zijn togt naar Vreeland is geheel fictie, gelijk geheel zijne betrekking tot Paul; hem Utrecht te laten binnen dringen, daar hij zich in Holland waagde, was, dunkt mij, niet eene te groote vrijheid. Niet minder op eigen gezag, heb ik de Volder naar Utrecht overgebragt, na zijne ontkoming uit den Delftschen kerker; ook zijn er, die hem daaruit ontslagen noemen en niet ontvlugt. Er heeft eene Maria bestaan, natuurlijke dochter van Hertog Philips den Goede, van wie men niets weet, dan dat zij Non werd. Deze, meende ik, naar willekeur te kunnen gebruiken. Welligt zal men vinden, dat ik mij hier of daar vergreep aan Jan van Woerden. Alleen over zijn martelaarschap waren de berigten der Geschiedenis helder en stemden overeen. Den naam zijner vrouw heb ik