Narede.
Daar is zooveel gezegd in dit boek, dat het onnoodig zal zijn veel te spreken over het boek in de narede. Wat ik bedoeld heb met eene zoo uitvoerige behandeling van dat tijdperk, is uitgedrukt in de narede van Leycester in Nederland. 't Is nu aan Gideon Florensz om voor of tegen zich zelven te spreken bij het publiek. Ik zou misschien, ter wille van sommige historiekenners, rekenschap moeten geven van het verschikken van een of ander feit naar de eischen mijner fictie (zooals b.v. de gevangenneming van Cosmo, dien ik tot na den 9den op vrije voeten laat en den aanslag van van Zuylen tegen Naarden, die eerst in December bekend werd); maar ik twijfel of zij, aan wie ik hier denk, mij daarover hard zullen vallen, daar zij weten, hoe ik mij overigens heb beijverd, om streng getrouw te zijn, waar het hoofdpunten gold, of zulke bijzonderheden die preciesheid van dagteekening eischten. Ter wille van anderen, van een grooter publiek, zou ik wellicht noodig hebben, de bronnen op te geven waaruit ik dit alles had geput, vooral daar waar mijne voorstelling van die der meest gebruikte historieschrijvers afwijkt, en ik dacht er werkelijk aan, hierin een geacht voorbeeld na te volgen; dan... Ik verschrikte van de lange lijst boeken en geschriften, waarmede ik dan nog dit zeer uitvoerig boek zou moeten bezwaren, en ik beken dat ik - nu eenmaal aan het einde mijner taak - een tegenzin had van die optelling, die mij alle vroegere vermoeienissen voor den geest zou brengen. Liever dan dit, verzoek ik mijne lezers te gelooven, dat ik al het mogelijke gedaan heb, om de waarheid te onderzoeken en in den geest van het tijdperk in te dringen, en allerliefst wijde ik hier een hartelijk woord van dank aan allen, die de goedheid hebben gehad mij met hunne voorlichting te dienen, met hun arbeid, of met hunne boeken mij bij te staan.
Der Koninklijke Bibliotheek, die hare rijke bronnen zoo welwillend tot mijn dienst stelde, en 't Archief dat mij verleende inzage van 't geen ik noodig had, behoort een ruim deel van dien dank.
Ik zou nu afscheid kunnen nemen van 't publiek, maar ik heb de