Wil het Onmetelijke niet peilen.
Hoe ver brengt de waan van eigen denkkracht en kennis toch de menschenkinderen, als zij dat Eeuwig, Almachtig, Ondoorgrondelijk Wezen, dat zich God noemt, willen doorzien met hunne menschelijke wetenschap, zich rekenschap willen geven van Zijne wegen; Hem willen meten naar hunne maat; hunne begrippen op Hem willen toepassen, en Hem toedichten, wat alleen in hun dwaas en kortzichtig brein kan opkomen.
Ver van mij aan deze zwakheid, die zij denkkracht noemen, mee te doen.