Gedachten
(ca. 1937)–A.L.G. Bosboom-Toussaint– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
Evangeliste met de pen.Haar kunst is wel waarlijk: Kunst der Wedergeboorte. Zeer velen, als zij hooren spreken over de romantische werken van Mevrouw Bosboom, denken dan aan iets, dat oud is en verouderd, iets waarmee zij voor goed hebben afgerekend. Zij achten de boeken van deze zoo rijk begaafde auteur, die langen tijd meê aan de spits der Nederlandsche letteren heeft gestaan, geheel en al ‘uit de mode’. Wij plaatsen dat woord tusschen aanhalingsteekens, omdat maar al te velen, óók op literair gebied, zich door de mode, door den waan van den dag, laten beheerschen. Doch bij wie dit zoo werd, is dat hùn schade, geenszins die van zulke schrijvers, die hun inspiratie ontleenen niet aan de mode van den dag, maar aan een krachtig levensbeginsel, dat lijn en richting biedt aan hun werk. Wij geven toe, dat in de boeken van Mevrouw Bosboom vele bladzijden voorkomen, die het geslacht van dezen rennenden tijd om de lange dialogen en de sterk in détails tredende beschrijvingen in-saai vindt. ‘Naar ons meer modern gevoel, dat echter van haast en gejaagdheid niet vrij is, schreef zij wat lang uitgesponnen, maar vele van haar romantische werken wekken nog bewondering.’Ga naar voetnoot1) Dr. Schaepman getuigt ten opzichte harer fijne detailleering: ‘Iedere bijzonderheid in haar teekening van de binnenhuisjes was juist, iedere trek volledig, ieder puntje stipt gezet, maar het geheel was altijd licht en leven. Rembrandt en Van der Meer beiden behoorden tot haar geestelijke voorzaten.’Ga naar voetnoot2) Haar tijdgenoot, de gevierde geschiedschrijver der Fransche letteren J.A. Ampère bewondert vooral haar ongemeene historische kennis en haar schitterend talent als romancière. Hij looft de groote kunst harer portrettenschildering, een kunst, die haar wijding ontving in de school van Rembrandt, Van der Helst en Govert Flinck.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 8]
| |
Het genoemde bezwaar kan dus niet gelden als een voldoende grond om de boeken van Bosboom-Toussaint op de benedenste plank te zetten. Maar zelfs al zou de entourage van een juweel ook minder fraai zijn, dat vermag toch niets af te doen aan de innerlijke waarde en schoonheid. Tegenover hen die haar romans verouderd schatten, staat het oordeel van bevoegde recensenten, die verklaren, hoe daarin zeer veel wordt aangetroffen, dat volstrekt verheven is boven de eb en vloed van den tijd. Ten voorbeeld noemt men, dat Mevrouw Bosboom de liefde in haar romans niet invoert, zooals dit bij de ‘liefde-romans’ plaats heeft. Zij schetst geen dichterlijke minnarijen, maar wordende echtverbintenissen, duurzaam als het leven zelf. Zij is wars van spectakels en hartstochtelijke scènes. Verrassende wendingen of treffende oplossingen behandelt zij en passant, zonder ophef. Haar doel is tot het hart en tot het verstand te spreken - niet om beide op hol te maken.Ga naar voetnoot1) Mevrouw Bosboom beweegt zich bij voorkeur op het ruime gebied van het openbare leven. Zelden vindt zij behagen in den zwaren dampkring van het slagveld. Haar romans zijn geen oorlogsboeken, waarop onze tijd zoo jammerlijk tuk is. Daartegenover teekent zij met groote voorliefde de bange worsteling, die in het binnenste van het menschenhart wordt gestreden. Als men zegt, dat haar romans verouderd zijn, stellen wij daartegenover, dat deze auteur in ruime mate haar deel heeft bijgedragen aan wat juist karakteristiek is voor de hedendaagsche letterkunde, nl. een sterk psychologisch streven. Ook Mevrouw Bosboom bezit die lust tot zielsontleding, die neiging tot verklaren en uit elkander leggen der verborgen drijfveeren in het menschelijk gemoed. Dr. J. ten Brink roemt de teekening der zielsgeschiedenis als haar bijzondere gave, haar psychologisch genieGa naar voetnoot2), en Bern. Koster zegt: ‘Zij is een Tulp onder de romanciers’.Ga naar voetnoot3) Vele moderne auteurs konden in Mevrouw Bosboom een voortreffelijke leermeesteres vinden, als zij dit ten minste wilden! Zij houdt er van, haar karakters geheel open te leggen; soms laat zij geen enkel gaasjen het innerlijkste omsluieren. Iedere draad van het geheime weefsel der beweegredenen en bedoelingen wordt door haar ter hand genomen. Soms is zij uitvoerig tot uitrafelens toe.Ga naar voetnoot4) Mij dunkt, dit is hypermodern, in plaats van ouderwets. | |
[pagina 9]
| |
Ook onder het Christelijk volksdeel zijn er velen, die voor de Bosboomlectuur de schouders ophalen, omdat zij niet goed weten, wat zij er eigenlijk aan hebben. De oorzaak hiervan ligt niet bij de lezers, maar grootendeels stellig bij de auteur zelf. Er is in meer dan één opzicht bij deze kunstenares iets tweeslachtigs. Verschillende harer boeken - en zij behooren tot haar hoofdwerken - zijn van een diep-Christelijken geest dooraderd. Daartegenover zijn er andere, waarin niets Christelijks is te vinden. Zij is dat zich levendig bewust. ‘Ik weet wel’, zoo schrijft zij aan Busken Huet, ‘dat in den Wonderdokter meer inzit dan in Majoor Frans, maar il y a deux hommes en nous. De één drijft tot het serieuze, de geschiedenis, - de andere tot wat luchtiger opvatting’. Hierin ligt een niet te verhelen dualisme. Want eenerzijds verklaart zij: ‘Ik schreef mijn romans niet om lieden den tijd te korten’; ook stelt zij haar fijne pen niet in dienst van bloot letterkundig genot. Anderzijds wil zij haar boeken dienstbaar doen zijn aan de belijdenis van haar geloof. Nog scherper valt dat dualisme in het oog, als zij in haar negenden brief aan Busken Huet schrijft, dat in Majoor Frans het religieuse element afwezig is, ‘althans slechts sous entendu, indien het er is’. Het deed haar leed, dat de roman getiteld ‘Langs een Omweg’ niet genoeg gewaardeerd en begrepen werd. Als haar vriend van Oosterzee zijn ergernis uitspreekt over de volkomen absentie van het religieus element in dit boek, geeft zij luchtigjes ten antwoord: ‘Ik wilde nu eenmaal geen stichtelijke lectuur geven, en ik ben er niet toe gehouden, dunkt mij.’Ga naar voetnoot1) Maar gelet op wat zij telkens als haar groote levensroeping verklaart, was zij daartoe ontwijfelbaar gehouden. Een Christen heeft nooit en nergens het recht, zijn belijdenis van 's Heeren naam onder stoelen en banken te steken. Deze tweeslachtigheid moge voor een deel verband houden met het temperamentvolle bloed der oude Hugenoten, van wie zij, zoowel van vaders- als van moederszijde afstamt, de eigenlijke oorzaak ligt dieper, n.1. in haar standpunt als discipelinne van het Réveil. Daardoor vinden wij ook bij haar de eenzijdigheid, waaraan het Réveil, dat wèl een religieuse, maar geen kerkelijke beweging was, mank ging. Deze heeft er haar toe gebracht, de Gereformeerde Belijdenis ten opzichte van verschillende capitale stukken te miskennen. Het geloof in Christus is voor haar alles. De liefde acht zij de kern van het Evan- | |
[pagina 10]
| |
gelie. De Kerk en de Formulieren des geloofs zijn haar zoo goed als niets. Op weinig waardeerende wijze laat zij zich daar telkens over uit. Zoo schrijft zij aan Dr. Wilkens, Duitsch predikant in de Residentie, ‘omdat men in de zich noemende orthodoxe kringen elkander de vrijheid niet gunt, anders te denken, te voelen en te handelen, dan naar zekere geijkte formules, blijf ik daar buiten en ben niet van de côterie der geloovigen’. Zij gevoelt zich daar ook niet thuis, hoewel zij er vrienden onder heeft, die zij hoog acht. En tot Busken Huet zegt zij: ‘Wees zoo onkerkelijk als gij wilt, n' importe - hoe meer gij er buiten staat hoe beter, des te vrijer en hooger staat gij, maar zonder God in de wereld, dat is mij ondenkbaar’. Mevrouw Bosboom-Toussaint verwachtte het in den kamp voor het Evangelisch Volksgeloof alléén van wat het Réveil haar geboden had. Voor de Kerk, voor de Formulieren van Eenigheid, voor Kerkregeering, heeft zij soms slechts schimp. En toch kunnen deze alleen het geloof, waarvoor zij streed, duurzaam beveiligen. Zoo is het te begrijpen, dat zij met name de Gereformeerde belijders dicht nadert, en ten deele ook vèr van zich verwijdert. Zij heeft de Gereformeerde belijdenis lief - doch op háár wijze. S. Anema zegt het pittig en teekenachtig: ‘Half Gereformeerd was zij, met verticale doorsnede’.Ga naar voetnoot1) De vraag is dan ook niet af te wijzen of de auteur, die de worsteling der Reformatie op zoo aangrijpende wijze teekende, door de miskenning van het hart der Gereformeerde belijdenis er niet toe móést vervallen te grijpen ‘naast het hart onzer historie en het hart dat haar en haar werk lief kreeg, telkens (te) wonden’.Ga naar voetnoot2) Dit neemt echter niets weg van het feit, dat het oeuvre van Mevrouw Bosboom ten aanzien van het Christelijk geloof en van het Christelijk leven een schatkamer is van schoone en rijk uitgewerkte gedachten. Op hoe voortreffelijke wijze zij het hoofddoel van haar literarischen arbeid getroffen heeft, toont de opmerkelijke vraag van Busken Huet, of de uitnemendste protestantsche leerredenen, in dien tijd verschenen, ‘uit het oogpunt der kracht of der bezieling, de vergelijking kunnen doorstaan met zoo menig hoofdstuk uit de romans van Mevrouw Bosboom, waarin Gideon Florensz zijn overtuiging blootlegt, zijn gemoed uitstort of zijn gebeden opzendt’. Hier is inderdaad een geloofspsychologie, welke om haar scherpte en juistheid onze verwondering gaande maakt, welke het hart verwarmt en verkwikt van allen, die met haar, door Gods genade, eenzelfde geloof deelachtig werden. Deze | |
[pagina 11]
| |
geloofspsychologie geeft aan vele gedeelten van haar omvangrijk werk een onvergankelijke waarde. Zóó scherp richt zij zich op haar doel, dat herhaaldelijk haar is verweten, als zou zij daardoor het haar geschonken talent ongebruikt hebben gelaten. Met name, door schier al het gewicht van dit leven in het geestelijke te zoeken. (Busken Huet). Dr. G. Brom oordeelt, dat zij aan het preeken telkens haar scheppen opofferde, ‘maar’, zoo laat hij er op volgen, ‘ze voelde zich apostel en beschouwde haar kunst als een gave om te gebruiken voor het rijk Gods’. En dan teekent hij Mevrouw Bosboom in haar ridderlijke kloekmoedigheid bij den heiligen krijg, dien zij voert, aldus: ‘Halfheid ligt niet in mijn karakter’, mocht ze met alle recht aan Potgieter verzekeren. Wat zij ook wezen kon, hard en fel, nooit klein of valsch, ze bleef nobel in haar strijd. Haar geloof heeft nooit noodig de laffe middeltjes van Van Lennep. Ze viel Rome recht van voren aan, en stond zoo sterk mogelijk in haar beginsel, dat zij zonder omwegen durfde tegemoet komen, als het spontane hart haar een oogenblikje er toe dreef. Potgieter bewonderde dezen trek in haar eerste optreden: ‘Mijn voorname doel is geweest, te werken op de conscienties’, verklaarde zij van haar Leycester-cyclus en kon ze van ieder werk verklaren. ‘Voor alles was ze godsdienstig propagandiste’.Ga naar voetnoot1) Dr. Wilkens, die in zijn bijzondere briefwisseling voortdurend met buitengewone geestdrift van het protestantsch-evangelisch karakter harer scheppingen spreekt, geeft van haar literairen arbeid in een brief aan Mevrouw Groen van Prinsterer, Februari 1878, 't volgende treffende getuigenis: ‘Das endlich, die reichbegabte Frau auch die köstliche perle gefunden hat und in Hafen der ewigen Wahrheit mit ihren Schifflein vor Anker liegt, giebt ihren Werken noch ein Salz des Himmelreichs und macht Sie su Sendboten des Kreuzes.’Ga naar voetnoot2) Nog één getuigenis voegen wij hieraan toe. Albert Verwey verklaart: ‘Zij en Da Costa hebben voor het Christelijk-Protestantsch Nederland meer beteekend dan wie ook van hun tijdgenooten’. Niemand zal er zich nu over verwonderen, als wij zeggen, dat uit de diepe en wijde zee van haar geschriften vele kostelijke parelen kunnen worden opgevischt, welke zeer gewichtige Evangelisatie-motieven bieden. Mevrouw Bosboom is niet alleen een evangeliste door haar pen, zij is dat allereerst door haar Christelijke levenswandel. Tusschen deze beide is een zeer nauwe betrekking, als die tusschen den wortel en de plant, die er uit opgroeit. | |
[pagina 12]
| |
De beweeggrond tot haar Christelijk literarischen arbeid ligt in haar persoonlijk geloofsleven. Hier staan wij dadelijk voor het grootste en belangrijkste Evangelisatie-motief, n.l. dat wij altijd, overal en in alles als Christenen ons moeten doen kennen. Wij zien Bosboom-Toussaint telkens met kloekmoedigheid opkomen voor haar geloofsovertuiging tegenover hen, die zich niet ontzien, openlijk te schenden, wat den Christen heilig en dierbaar is. Deze getrouwe belijdenis heeft haar ook de smaadheid om Christus' wil doen dragen. Daarop wijst haar klacht, dat zij in 's Gravenhage zoo geïsoleerd is. Zij had het daar zoo heelemaal anders dan in Alkmaar, waar zij in zekeren zin het middelpunt was. Zij leed er onder, dat zij in de residentie geen aansluiting met dichters en schrijvers kon vinden. In de dagen der week was haar plaats voor de eenvoudige schrijftafel, waar de Statenbijbel naast stond, die de duidelijke sporen droeg van dagelijksch gebruik. Op Zondag werd er bij de Bosbooms niet gewerkt. Het kunstlievende echtpaar heiligde den Dag des Heeren. Zondagsavonds ontvingen zij hun vrienden, doch het getal van bezoekers werd steeds kleiner. Velen van wie er vroeger kwamen, bv. Cremer en Keller, trokken zich terug. Maclaine Pont schrijft: ‘Veel menschen heb ik er behalve de familie niet gezien; somtijds Mesdag of Bisschop; Haagsche letterkundigen als Vosmaer of Jan ten Brink ontmoette ik er nooit. Mevrouw Bosboom was hun te ouderwetsch.Ga naar voetnoot1) Tot die haar trouw bleven behoorden Dr. Beynen, M. Nyhoff, Dr. Gunning en Mejuffrouw Maclaine Pont. Nooit heeft Mevrouw Bosboom haar geloof in Jezus Christus als den eenigen Zaligmaker van verlorenen zich geschaamd. In dat geloof ligt het geheim van haar zieleleven. Uit dat geloof vliet de milde bron van haar schoonen literairen arbeid, waarin zij toont een scherp oog en diep mededoogen te hebben voor de nooden van het arme menschenhart en zij ook als met gulden lichtstralen den weg wijst, waarop al onze zondaarsbehoeften zeker en volkomen zullen worden bevredigd. ‘Christus is gekomen’, zoo schrijft zij, ‘om zondaren zalig te maken. Verzuimen wij, die Hem kennen, slechts niet, wat wij kunnen doen, om Zijn kennis te brengen onder ieders bereik, opdat zij ook den troost van Zijn kruis en van Zijn opstanding mochten kennen. Wij moeten overal en aan allen Christus als den Zaligmaker verkondigen. Hij is de ware Zaligmaker - juist voor den zondaar gepast. Gelukkig de predi- | |
[pagina 13]
| |
ker, die zulk een Evangelie te prediken heeft, - maar ik kan niet maken dat gij het ontvangt. Ik kan het paard bij het water brengen, maar ik kan niet maken dat het dier drinkt. Dat moet God doen. Wie dat Evangelie predikt, zal dan ook niet aflaten te bidden, dat de Heere hen er toe brenge, de eeuwige zaligheid door Jezus Christus te ontvangen tot verheerlijking van Zijn Naam. Behalve onze plicht, zij het overige Gode vertrouwd. Kunt gij niet bidden als Abraham in zijn voorbede voor Sodom; hebt gij niet geleerd anders te bidden dan voor uzelven en de uwen en uw dagelijksche behoeften? Bid dan om den Geest des gebeds. Zeer zeker zal U dat zelf ten zegen zijn, maar ook anderen’.Ga naar voetnoot1) Met dikwijls vlammenden ijver heeft zij den Heiland in haar romans beleden. Zelve heeft zij haar letterkundigen arbeid aangewezen als een bewijs voor de kracht van haar geloof. Daarom achten wij het een dure plicht, dat ons Christenvolk de nagedachtenis van Mevrouw Bosboom blijft eeren. Wijlen Ds.W.H. Gispen schreef bij gelegenheid van haar zeventigsten geboortedag: ‘Mevrouw Bosboom heeft ons een wereld leeren kennen, die schoon is en rijk en belangwekkend, en die onbeschrijfelijk boeit, een wereld, die ons de tegenwoordige wereld beter leert begrijpen en, in vele opzichten althans, ook leert waardeeren. Al had men op den 16en September een trein met goud beladen naar den Haag laten stoomen, het kunstlievend Nederland zou de gevierde Schrijfster nog niet vergolden hebben, wat het van haar heeft ontvangen.’Ga naar voetnoot2) In het getuigenis van haar persoonlijken levenswandel heeft Mevrouw Bosboom voor aller oog haar geloof zichtbaar gemaakt, deed zij het evangelie zien. Hierin ligt de onopzettelijke Evangelisatie, in tegenstelling van de opzettelijke, die meestal door een helaas! slechts kleine groep van belijders getrouw wordt beoefend. Er zijn er maar al te veel, inzonderheid onder wat men gewoon is ‘de intellectueel’ te noemen, die allicht wel contribueerend lid van verschillende vereenigingen zijn, welke de komst van het Godsrijk beoogen, maar die aan den arbeid zelf zich geheel onttrekken. Zij geven wel iets van zich - maar niet zichzelf. Tot o zoo velen zou de Heere óók in onzen jammertijd de vraag kunnen | |
[pagina 14]
| |
richten: ‘Wat staat gij ledig op de markt’? In het geestelijke is rentenieren een volstrekt ongeoorloofd bestaan. Mevrouw Bosboom heeft op beschamende wijze getoond, een diep besef te hebben van de verantwoordelijkheid, die in het stuk der belijdenis van Christus met woord en daad op elk Christen rust. Werkloosheid is de ontzettende plaag van dezen tijd; door allen en overal wordt er druk over gesproken. Het gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef is de oorzaak der diep treurige werkloosheid van o zoovelen ten aanzien van de komst van het Godsrijk. Moge het wijzen op eenige Evangelisatie-motieven uit de geschriften van Mevrouw Bosboom gezegend worden tot opscherping van den ijver, en alzoo dienst doen tot de meest zegenrijke werkverschaffing. De invloed der Christelijke persoonlijkheid is door den levendmakenden Geest Gods een sterk regeneratieve kracht. De vele lauwen en tragen in de Kerk des Heeren mogen wel eens nadenken over het treffend woord van wijlen J. v. 't Lindenhout: ‘Wij kunnen ons geen smart en tranen denken in den hemel, tenzij daarover, dat wij hier op aarde nog niet meer voor den Heere gedaan hebben. Laat ons daarom allen arbeiden terwijl het nog dag is.’Ga naar voetnoot1) Met name al onze jonge belijders en belijderessen spreekt het leven en de arbeid van Mevrouw Bosboom-Toussaint zoo veelzeggend toe. ‘Ik kon’, zoo zegt zij, ‘geen vrede hebben met de gedachte, tot niets nut te zijn, om zoo maar heen te leven zonder een doel’. Zij gevoelde ‘een onweerstaanbare drang des gemoeds, om voor wat anders te leven dan wat in den regel onze vrouwen en meisjes bezig houdt en waarmede zij haar tijd dooden’. En zij heeft al haar uitnemende gaven aan het hoogste en beste gewijd. Wonderlijk is de providentiëele leiding in haar leven. Toen zij twintig jaar oud was, verkreeg zij de ‘Acte van Algemeene Toelating tot Schoolhouderesse’. Het volgende jaar werd zij huis-onderwijzeres bij de familie de Bruyn Kops te Hoorn. Doch al was haar de bevoegdheid verleend om onderwijs te geven, zij moest zichzelf bekennen voor onderwijzeres ongeschikt te zijn. ‘Waarheid is’, zoo schrijft zij, ‘dat ik alles tegen mij had: mijn kleine gestalte, mijn teederheid van vormen, mijn zwakke stem, mijn zenuwachtigheid en schuchterheid: Ik miste alles, wat kinderen imponeeren moet. Wel had ik het geduld en het overleg, het niet tegen hen op te geven, maar die worsteling matte mij zoo af, dat de taak mij hoe langer hoe meer tegenstond’.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 15]
| |
Gedurende haar tweejarig verblijf te Hoorn las en vertaalde zij zooveel zij maar kon. Zóó zelfs, dat mijnheer Kops lachend de profetie deed: ‘Juffrouw, u wordt nog eens schrijfster’. Deze voorspelling is op schitterende wijze vervuld. Mevrouw Bosboom, die bij haar geboorte (zóó uiterst teer, licht en bleek was het poppetje) voor ‘levenloos’ werd aangezien, heeft een letterkundige loopbaan gehad van 49 jaar. ‘Men duizelt bijna van den ongemeenen omvang der historische studiën, van de buitengewone hoeveelheid geschiedkundige feiten en personen, die voor langer of korter pooze gemoed, verbeelding en verstand der schrijfster hebben bezig gehouden’.Ga naar voetnoot1) Geen kwellingen en kwalen, geen financiëele zorgen vermochten haar te verhinderen haar levensdoel onvermoeid na te streven. En zoo is zij, die in haar jeugd bezwaarlijk de taak van huisonderwijzeres kon vervullen, met name door haar twintig uitgebreide geschriften, geworden onderwijzeres in den hoogsten en besten zin des woords van schier heel een natie. De onvermoeide strijdster voor het welzijn des Nederlandschen volksGa naar voetnoot2). Geen wonder, dat Mr. Groen van Prinsterer, blijkens de aanteekeningen zijner echtgenoote, op zijn sterfbed ten aanzien van Mevrouw Bosboom-Toussaint nog heeft getuigd: ‘Niet alleen haar werken heb ik liefgehad; ook haar zelve. Zeg haar dat’. |
|