dat de Curatoren der X-sche Hoogeschool hem bovenaan hadden geplaatst op het drietal, voor een openstaanden leerstoel van hoogleeraar in de medicijnen.
Niettegenstaande zijne drukke en nog altoos klimmende praktijk, kon George, wat het geldelijke betreft, niet meer dan fatsoenlijk rondkomen. Zijn vijftal kinderen, heilzaam proza des levens, kostten hem, zoo klein als ze waren, een boel geld; en daar had tusschen hem en Julia, zijne vrouw, reeds menige conferentie plaats gehad, waarbij de Minister van Finantien kostelijk zou zijn te pas gekomen. Eene verandering en uitbreiding van werkzaamheden zou hem, ook om het belang en de welvaart van zijn huisgezin, zeer welkom zijn geweest; doch aan den anderen kant, indien hij slechts eene woning had mogen hebben, geschikter dan het veel te kleine huis waarmede hij tot hiertoe genoodzaakt was geweest zich te behelpen, zou hij even gaarne zijn gebleven waar hij was. Immers, voor Julia en hemzelven woog Thuis het meest. Wel had zij, om zijnentwil, en waarom mogt zij niet? opwellingen van eerzucht; maar nimmer, als het er op aankwam, zou zij voor meerder roem of aanzien, een deel, hoe gering ook, van het huiselijke hebben opgeofferd. Ofschoon menschen die, om den geijkten term te gebruiken, ‘midden in de wereld’ leefden, waren zij geenszins, in den ongunstigen zin van het woord, uit of van de wereld. Verre van dien. Zoowel zij als hij, maar hij vooral, had een gemoed vol hoogere behoeften; en niet alleen dat hij die kende, maar hij kende ook hare bevrediging, hoe en waar. Het huisgezin was hem de plaats waar, geheel anders als in het gedrang daar buiten, het gemoedsleven in stede van geknakt, bepaaldelijk wordt gekweekt, als in zijn natuurlijken en aangewezen bodem. Hij was een man bij wien, onder ongekunstelde,