Brieven aan E.J. Potgieter
(1913)–A.L.G. Bosboom-Toussaint– Auteursrecht onbekend
[pagina 239]
| |
Naschrift.Toen dit boek reeds was afgedrukt is eene onzekerheid, die bij mij nog bestond, opgeheven. En wel deze: Op blz. 40 is sprake van ‘een lateren brief, waarvan het jaartal onzeker is’, en die te Amsterdam onder 1842 is gerangschikt. Een nader onderzoek van het dossier aldaar heeft mij tot het besluit gevoerd, dat de uiting der schrijfster met betrekking tot Bakhuizen van den Brink, in bovenbedoelden brief, is van 4 Juni 1846 en wel als slot zich aansluit aan dien, welke voorkomt op de blzn. 47-49 en die aldus afbreekt: - laat Pamela (van Kampen) mij niet plagen ...’ Zie hier dan dat slot: | |
[4 Juni 1846]‘Ga toch Rachel zien en laat ik van U eens hooren, hoe het eigenlijk is. Mij is het een strijd dat ik niet wagen mag dit te gaan zien, zelfs al kwam zij hier; rust, vooral van emoties is mij geboden par ordre du médecin; daarom wroet ik nu ook maar niet in de nieuwe wonde, die v.d. B's verwaarloozing mij toebrengt. Anders was die band nu reeds ontknoopt, doch de bemoeijingen daarmede zijn mij nu te zwaar. | |
[pagina 240]
| |
Het valsche licht dat dit aanhouden op mij werpt zal ik dus nog wat dragen. Vaarwel, nu niets meer, ik kan letterlijk niet meer. Groet uwe dames, en geloof mij in opregtheid. Uwe Hoogachtende Vriendin A.L.G. TOUSSAINT. 's Hage, 4 Junij,
Mijn adres wordt: ten huize van Mejuffrouw Wennekes, Plein.
Of Geertruida Toussaint in Den Haag zijnde, voor haar kwade geruchten uit Luik, waar B.v.d.B. toen vertoefde, vernomen heeft, is mij uit de stukken ter mijner beschikking niet gebleken. Wel weet ik van andere zijde, dat zij 10 Juni een brief van hem heeft ontvangen. Als gevolg daarvan schreef zij 22 Juni aan Potgieter: | |
[22 Juni 1846]‘Ik heb eindelijk een brief van v.d.B. Ik moet er op antwoorden; doch eene decisie zooals ik geloof te moeten nemen gaat niet zoo ligt en vooral niet zoo snel. Mijne toekomst bezwaart hem. Dit was de verschooning voor zijn stilzwijgen en, ziet Gij, ik wil niemands Ga naar voetnoot1) zijn, daarvoor Ga naar voetnoot2) ik zeggen ben ik te goed, en voel ik te veel dat ik mij zelve genoeg kan wezen. | |
[pagina 241]
| |
Sinds lang rekende ik voor mijne toekomst niet meer op hem. Maar hij schijnt zwaarmoedig en - zoo ik door hem dat te zeggen en die somberheid tot woestheid deed overslaan - God beware mij en hem - dat mijn gekwetst gevoel daar oorzaak van was. Wist ik slechts of ik hem nog iets was, zekerlijk, dan gaf ik hem niet op, maar hoe dit te weten? Zal hij mij opregt antwoorden, als ik het hem vraag? Niet meer hierover. Ik bid dit alles zij tusschen ons geheim. Ik had mij zelve beloofd daar nu niet over te denken en toch aan U schrijvende ....’
Uit den brief (blz. 49) van 6 Oct. 1846 blijkt het verbreken van den band met B.v.d.B. voor goed. 5 Augustus 1913. J.B. Nz. |
|