Geestelick vreugde-beeckje. Toe-ge-eygent aen de Hollantse jeughd
(1645)–Johan van Born– AuteursrechtvrijOp de wijse: Ick en ben niet als de plyme.ICk hoor aen dees Vogelen singen
Dat dit is den groenen tijt,
Godes lof zy al voort bringen,
Ende speelen seer verblijt.
Sal de mensche niet veel meer
Loven sijnen Godt end Heer?
Soo is hy ondanckbaer seer.
2 Al de Boomen staen gheladen
Met haer bloessems vruchtbaer schoon
Ende prijsen Gods genaden,
Die haer setten hier ten toon:
Siet dat den Boom van u hert
Bloemeloos niet gevonden wert,
Tot Godes lof u keel op spert.
3 Siet de Cruyden op der aerden
Voetsel ende Medecijn,
Loven Godt den Heer vol waerden,
Die haer krachtich groen doet sijn,
Groenet oock in deughden schoon,
O mijn ziele vlecht een Croon
Voor den Schepper op den Throon.
Ghy zijt, o God, wonder krachtigh
Uws gelijck en vint men niet,
Want door uwe handt almachtigh
Komtet voort al wat men siet,
O ghy zijt de Schepper sterck,
| |
[pagina 43]
| |
Al wat ick met oogen merck,
Dat is uwer handen werck.
5 Maer o wat tijt sal dit wesen,
Als het eeuwigh Mey sal zijn.
Als het hoopken uytgelesen
Blincken sal als sonne schijn.
Mijne zielverlanger, och
Sal dien Mey langh wachten noch,
Seght zy dickwils met gekroch
6 Heere na u eeuwigheden
Wilt den tijdt verrecken niet,
Siet, och siet op ons swackheden,
Ende merckt op ons verdriet,
Laet den Mey doch komen uyt,
Die uyt Christi wonden spruyt,
Ende bloeyt voor Christi Bruyt.
7 Och ick sie de Sonne komen
Met de oogen vant geloof,
U verblijt seer al ghy vromen,
Siet, heel groene wort het looft,
Onsen Mey die wort nu soet,
Hemel-sonne zy gegroet,
Chrstis elck nu loven moet.
De doot doet leven. |
|