Tien jaar in den Belgischen kerker
(1930)–August Borms– Auteursrecht onbekend
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AanhangselBlz. 11. - ‘Twee auto's van het Groot Hoofdkwartier kwamen ons opladen’. - Naar het schijnt was daar de auto bij van generaal Mahieu, toen militair gouverneur van Antwerpen. Volgens verklaringen van agenten van de militaire Veiligheid, zou de Antwerpsche brigade reeds een veertiental dagen vóór mijn aanhouding geweten hebben dat ik in 't land gebleven was en me schuil hield te Brussel. Twee hunner zouden Mevrouw T'Jollijn achtervolgd hebben met generaal Mahieu's auto en dan samen met Brusselsche politie binnengevallen zijn in de Jerichostraat. In nr. 217 van mijn dossier las ik immers volgend getuigenis van den inspekteur der Veiligheid Fronville: ‘les deux agents de la sûreté militaire Husson et Willy Van den Bossche, qui ont filé l'épouse T'Jollijn, ont pu ainsi provoquer l'arrestation de Borms.’ Willy Van den Bossche (op 't parket zei men Vandenboche, op zijn Fransch) was de Mechelaar: hij werd kort na mijn aanhouding door de machthebbers gedekoreerd. Husson, zoo heette zijn Waalsch kollega, die te Turnhout had gewoond. Tegen de voorstelling der feiten zooals de veiligheidsagenten beweren dat zij zich hebben voorgedaan, stelt makker T'Jollijn de juiste toedracht als volgt: Donderdag 6 Februari bracht hij een bezoek aan L.v.d.V. en 's avonds vergezelde hij tot aan 't station Mevrouw T'Jollijn, die naar Mechelen reed om er hare ouders te bezoeken. 's Anderen daags reisde hij zelf met L.v.d.V. en nog een Vlaamschen strijdgenoot naar Brussel. Te Mechelen voegde Mevrouw T'Jollijn zich bij hen. In den namiddag van dien 7den Februari kwamen zij reeds een eerste maal in de Jerichostraat, vernachtten te Schaarbeek, wandelden den Zaterdag morgen, 8sten, wat rond in Brussel en keerden na den middag terug naar mijn kamer, waar dan kort nadien de aanhouding geschiedde. Van een achtervolging van uit Antwerpen of van uit Mechelen zou er dus geen spraak zijn en dat praatje werd, zoo verzekert makker T'Jollijn, verspreid door personen, die er belang bij hadden de feiten te verdraaien.
Blz. 33. - ‘een strijdgenoot uit de Brusselsche omgeving, die weldra door zijn onderzoeksrechter zou vrijgelaten worden’ .... In een schrijven van 20-9-'29 deelde die makker me mede: ‘Ik heb nooit aan de magistraten boter gebracht, ten minste niet aan...... (hier de naam van zijn onderzoeksrechter). Ik heb destijds vele diensten bewezen...... aan de magistratuur, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar deze die ik het meest geholpen had, hebben mij in steek gelaten.’ Blz. 58. - ‘met 't gevolg dat in die stukken... de grofste onnauwkeurigheden voorkwamen...’ Ziehier enkele flaters uit den hoop: ‘eene italievende (sic) betuiging’ (= une manifestation italophile); ‘alhouwel voordragende’ moet zijn: alhoewel voorwendende; ‘tot staan brengen’ voor: tot stand brengen; ‘gevangenen die hun anti-aktivistengevoelens betuigden en die zelfs tegenheden hadden bij dit voorwerp’ (bedoeld werd: gevangenen, die hunne anti-aktivistische gevoelens uitten en die zelfs naar aanleiding daarvan zich onaangenaamheden op den hals haalden.) ‘Tegenheden’ was de vertaling van 't Fransche ‘contrariétés’’ en ‘bij dit voorwerp’ moest beteekenen: ‘à ce sujet’. Van het Duitsche woord: ‘gebildete’ in de beteekenis: ontwikkelden, intellektueelen, maakte de Beulemans-vertaler ‘gevormden’ zoodat de zin luidde: ‘Zij waren op de lijst geschreven als ‘gevormden’; en ontelbare zulke staaltjes meer, waaronder sommige, als de vertaling van Germaansch door ‘Allemand’ zeker niet toevallig zullen geweest zijn, zoodat hier het ‘traduttore, traditore’ in letterlijken zin toepasselijk was. Blz. 62. - Mijn tweede advokaat, Mr Van Dieren, zei in een voordracht ‘Psychologie van de Vlaamsche processen’, die hij den 8sten September 1922 hield voor de Vlamingen te Brussel, volgens het verslag in ‘De Nieuwe Rotterdamsche Courant’ over het aanvaarden mijner verdediging: ‘Mr. Schiltz, uit Antwerpen, kwam mij voorstellen te zamen met hem de verdediging van dr. Borms op te nemen. Mijn eerste vraag was: “Staat Borms zuiver; hangt er geen geld aan zijn vingeren?”, waarop Mr. Schiltz met een krachtig “ja” op het eerste en een even krachtig “neen” op het tweede deel van mijn vraag antwoordde. Nog denzelfden middag toog ik naar de gevangenis te Vorst en na een onderhoud van vijf minuten was ik tot de overtuiging gekomen, dat dr. Borms een eerlijk man is. Men heeft mij om deze overtuiging voor den tuchtraad van de Leuvensche balie willen dagen, maar een dergelijke bedreiging kan aan mijn meening niets veranderen’...... Blz. 62. - We drukken hier het officieel stuk af, met de 34 namen der gezworenen, zooals het mij in de gevangenis te Vorst overhandigd werd.
Assisenhof van Brabant Pro Justitia
Wij, Procureur Generaal bij het Hof van Beroep, te Brussel, lasten en bevelen aan alle daartoe bevoegde deur- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarders te beteekenen, overeenkomstig artikel 394 van het Wetboek van strafverordening, aan Borms, Augustus, Camiel, Ghislain, Marie, leeraar, geboren te St-Niklaas, den 14 April 1878, wonende te Schaarbeek, Rogierlaan 309,Ga naar voetnoot(1). beschuldigd van aanslag tegen de Staatsveiligheid aangehouden in het gerechtshuis te Vorst. de lijst der gezworenen bij loting aangeduid om den dienst waar te nemen, gedurende de eerste reeks van den derde trimester van 1919, der assisen van de provincie Brabant, en tusschen welke moet worden uitgeloot de gezworenenbank, die over de beschuldiging ten zijnen laste gelegd, den 2 September 1919, zal te beslissen hebben, welke lijst samengesteld is als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Werkelijke Gezworenen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Bijgevoegde Gezworenen
Namens den Procureur-Generaal, (w.g.) G. Straetmans
Het jaar negentien honderd negentien, den eersten September, op last van den heer Procureur Generaal bij het Hof van Beroep zetelende te Brussel. Heb ik, ondergeteekende Theophiel De Coster, deurwaarder bij gezegd Hof van Beroep, zetelende te Brussel, aldaar wonende Accolaystraat, 22, patentdrager, mij begeven in het huis van justitie bij het Assisenhof van Brabant, en sprekende met Borms Augustus Kamiel Ghislain Marie, leeraar, geboren te Sint-Niklaas, den 14 April 1878, wonende te Schaerbeek, Rogierlaan, 309, hem beteekend, overeenkomstig artikel 394 van het Wetboek van strafvordering, de lijst der gezworenen hierboven overgeschreven, waarvan ik een afschrift gelaten heb, alsmede het tegenwoordig exploit. Waarvan akte. Kost: Een frank, 75 centiemen. (w.g.) Th. de Coster
Blz. 63. - ‘Na deze eerste botsing.... ontmoette hem Mr. Van Dieren’..... In een persgesprek met den Brusselschen medewerker van ‘De Maasbode’ in die Noord-Nederlandsche krant verschenen den 2den Januari 1924, drukte mijn verdediger zich als volgt over die ontmoeting uit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *6-*7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Toen ik, enkele uren voor den aanvang van het proces, in het kabinet van den griffier van het beroepshof in het Justitiepaleis van Brussel, den Voorzitter van het proces-Borms ontmoette, maakte deze de opmerking, dat de zaak waarin ik pleiten ging en waartoe ik slechts twee weken te voren was aangezocht, voor mij alles behalve een aangename moest zijn. Ik zei, dat zulks inderdaad het geval was, en dat zij, mijns inziens, onaangenaam moest zijn voor àl de personen, die er bij betrokken waren, dus ook voor den voorzitter in kwestie. Doch uit zijn antwoord meende ik te moeten opmaken, dat zulks, wat hem betrof, niet heelemaal het geval scheen te zijn.’
Blz. 65. - De wraking van Gombault. Dergelijke wraking van een voorzitter van het assisenhof geschiedde ook in het proces-Coppée, einde December 1923, daar de voorzitter Winckelmans in een twintigtal compromitteerende brieven, die in het bezit van Coppée waren geraakt, tegen den beschuldigde positie had gekozen voor het proces begonnen was. Coppée haalde zijn slag thuis en de gewraakte Winckelmans maakte plaats voor een nieuwen voorzitter, Wouters.
Blz. 79. - ‘Ik richtte me later per aangeteekenden brief tot de ‘Krimineele Kamer van het Verbrekingshof’. Ziehier dien aangeteekenden brief op 26 Oktober 1919 naar den Voorzitter dier ‘Krimineele Kamer’ gezonden: ‘Naar ik verneem zal mijne vraag tot verbreking van het vonnis tegen mij op 6den September l.l. door het Eedgerecht van Brabant uitgesproken, den 4den November a.s. vóór het Verbrekingshof opgeroepen worden. Mag ik dienaangaande UEd. erop wijzen dat ik bij het begin der rechtspleging voor 't Assisenhof uitdrukkelijk heb verzocht dat heel die rechtspleging in het Nederlandsch zou geschieden en ik hetzelfde verzoek herhaal wat de behandeling mijner zaak vóór het Verbrekingshof betreft. Daarenboven druk ik UEd. het eerbiedig verlangen uit, op de zitting waar mijne zaak zal behandeld worden, te mogen aanwezig zijn.’ Den 2den November, in een tweeden aanbevolen schrijven kwam ik nog met meer aandrang daarop terug: ‘Ondergeteekende herinnert hierbij aan het rekwest, dat hij de eer had op 26-X l.l. aan den heer Voorzitter te zenden. Waar het aan de partijen in zake militie- en kieswet uitdrukkelijk door de Koninklijke Besluiten, die de voorziening in verbreking in deze aangelegenheid regelen, toegestaan wordt zelf hunne verdediging voor te dragen, zou het hem wraakroepend schijnen dat hij wiens leven en eer op het spel staan, van die zitting zou geweerd worden en de opgedane rechtskennis niet ter verdediging zou mogen aanwenden. Indien de Heeren Voorzitter en Leden moesten ingaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de meening van een arrest van hun Hof van 1867 (Pas. 388) waarbij verklaard wordt dat het Hof geene macht bezit om een gevangene ter zitting te doen brengen, is het onbetwisbaar dat het Parket van den Heer Prokureur-Generaal dit recht wel bezit en vraagt hij eerbiedig dat aan dezen de noodige aanwijzingen worden gegeven om zijne aanwezigheid ter zitting mogelijk te maken. En gij zult recht doen. (w.g.) A. Borms
Blz. 103. - ‘Raad van Beheer’ en ‘Beschermingskomiteit’. In iedere cel hing de lijst van de leden dier beide lichamen. Ze was eerst uitsluitend Fransch, nadien tweetalig, met 't Fransch op de eereplaats en later, met 't Nederlandsch vooraan. Ziehier de samenstelling in 1928 1. Van den Raad van Beheer: Voorzitter: Prof. Van Dievoet; ondervoorzitter prof. Bruynoghe; leden: Mevr. Tielemans; Z.E.H. Bauts, pastoor-deken; Bollens; Hamande, advokaat; Henry, prokureur des konings; Hollanders, notaris; Nerinx, hoogleeraar; Van der Vaeren, burgemeester van Leuven; Volckaert, gepensionneerd bewaarder der hypotheken. Den 1sten Okober 1925 werd ik 's avonds uit mijn cel gehaald om voor dien Raad van Beheer te verschijnen ten einde uitleg te geven over het artikel: ‘Mijn vader in de cel’ in het Leuvensch weekblad ‘De Vlaamsche Bode’ van 23 Augustus '25 verschenen, onderteekend door mijn zoon Wilfried. Slechts twee leden waren aanwezig: Volckaert, die me in kreupele Brugsche gewesttaal met Duitsche woorden doorspekt ondervraagde en E.P. Schmitt zaliger, die zonder spreken zat te luisteren. Voorzitter van die ‘Commission Administrative’, zooals de Raad toen algemeen genoemd werd, was te dien tijde de prokureur Henry. Alles met hem gebeurde in 't Fransch. 2. Van het Beschermingskomiteit: Eerevoorzitter: Guelton, eere-bestuurder van het ministerie van binnenlandsche zaken; voorzitter en schatbewaarder: Martens, advokaat; ondervoorzitter en sekretaris: Veltkamp, vrederechter. Leden: P. Bodart; E. Cambier, rustend generaal; E.P. Cools, S.J.; De Ridder, ingenieur; Dr. A. Dumont, geneesheer; A. Gosset, fabriekbestuurder; Hollanders, kandidaat-notaris; H. Janssens, nijveraar; Kumps; Martens; Prof. Prosper Poullet; Stevens; Mr. H. Thirion; Marc. van Overbeke; Ernst de Brunswyck; V. Micha en R. Nève. Van al die beschermers zagen slechts een viertal naar de gevangenen om en maar één, nl. de heer Janssens, waagde het me te bezoeken. Tot het Beschermingskomiteit heeft ook een tijdje een Mr. Stie behoord, (zeker die van de zaak-De Beuckelaer, na zijn nederlaag in dat proces, advokaat geworden te Leuven), doch in '28 was zijn naam reeds van de lijst verdwenen. Blz. 126. - ‘Aan mijn celdeur werd een plankje gehangen’. Benevens dat plankje hing er nog een met T F (dat beteeken- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de: veroordeeld tot dwangarbeid = travaux forcés) en een ander met een 6 (zoolang ik leerling was der 6de klasse; 1, 2 en 3 waren de Fransche klassen; 4, 5 en 6 de Vlaamsche). Ziehier nog andere plaatjes, die aan de celdeuren hingen: C (condamné correctionnel = boetstraffelijk veroordeelde); R (condamné à la réclusion = veroordeeld tot opsluiting); D (détention = hechtenis); D E (détention extraordinaire = buitengewone hechtenis); S (surveillance spéciale ordinaire = gewone bijzondere bewaking); S (met een rood streepje, surveillance spéciale extraordinaire = buitengewone bijzondere bewaking, b.v. voor degenen, die zelfmoord willen plegen); N C (geen kantien; wanneer iemand de kantien ontzegd is); P (Protestant); I (Israëliet); A (Anglikaan); N P (non pratiquant, voor degenen die naar geen kerkdienst gingen). Vroeger hadden de Roomsch-Katholieken een C op hun deur, later niets. - En voor de zieken: Een geel plaatje duidde aan dat in de cel een syphilislijder verbleef; R O (régime ordinaire = gewoon ziekenregiem); R E (régime extraordinaire = buitengewoon ziekenregiem). Het plaatje met de reden der veroordeeling: Assasinat (moord); Vol (diefstal); Viol (verkrachting), enz., een schandpaal in 't klein dus, werd reeds vóór mijn aankomst te Leuven afgeschaft. Aan die opschriften ziet men dat alles op een Fransche leest geschoeid was. Blz. 127. - De keuken. Ruim drie jaar vóór mijn aankomst te Leuven, den 2den Oktober 1916, is een gevangene in een der groote kookketels gevallen en door de kokende vloeistof zoo deerlijk verbrand, dat hij 's anderen daags bezweek. De bewaker, die onmiddellijk toesprong om hem te redden, had ook leelijke brandwonden opgeloopen aan zijn handen. Blz. 164. - Verboden kranten. In November 1924 werd ons ook ‘De Schelde’ ontzegd, zeker uit wrok tegen de ophefmakende bijdragen die Dr. Jacob in dat blad liet verschijnen onder den titel: ‘In de Belgische Kerkers’Ga naar voetnoot(1). Ik schreef daarover den 19-XI-'24 als volgt naar den heer Janssens, bestuurder van ‘De Schelde’, Kerkstraat, 9, Antwerpen: ‘Dezen middag werd me vanwege de gevangenisoverheid meegedeeld dat “De Schelde” hier niet meer binnen mag, en ik dit blad kan vervangen door de “Gazet van Antwerpen”. Ik heb nauurlijk voor dit laatste hartgrondig bedankt! Ik verlies in uw krant een trouwen vriend, die mij nu reeds jaren in mijn eenzaamheid dagelijks kwam opbeuren en het eentonig celleven zou me voortaan nog zwaarder vallen, maakte niet de heerlijke gedachte, dat ik hier Vlaanderen dien, alle lijden licht. Waarde Heer Bestuurder, wilt gij tot het einde van 't jaar het blad, dat voor mij bestemd was, naar een Limburgsch adres sturen, zoo breng ik ook nog mijn steentje bij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met mijn innigsten dank, Waarde Heer Bestuurder, voor U en Uwe ijverige medewerkers, bied ik U allen mijn hartelijkste groeten. Leve Vlaanderen! (w.g.) A. Borms.’
Een oud-lotgenoot was zoo goed me dan als derde krant dagelijks ‘De Volksgazet’ van Antwerpen te zenden. Blz. 195. Het 21 Juli-nummer. Den 19den Juli 1924 liet de bestuurder mij daarover dit briefje geworden: ‘Le texte flamand du journal ne fait aucune mention de la fête nationale. Le lecteur étranger qui lirait notre organe aurait l'impression que cette fête n'intéresse pas les Flamands. C'est abuser de la tolérance que j'ai eue en laissant insérer les articles relatifs au Guldensporenslag. Veuillez faire paraître samedi prochain dans le texte flamand et sous un titre apparent, un compte-rendu de ces fêtes. Le Dr. E.B.’
Daarop antwoordde ik denzelfden dag nog:
‘Geachte Heer Bestuurder,
Uw Fransch briefje werd mij zooeven ter hand gesteld en ik meen er het volgende te moeten op antwoorden: geen enkele der talrijke medewerkers aan ons “Streven” heeft me één letter kopij gestuurd over dat onderwerp; hadden zij zulks wel gedaan, ik zou me verplicht hebben gezien het op te nemen. Van mij zelf kunt ge niet eischen dat ik tegen mijn innigste overtuiging schrijf: dat was overigens zoo overeengekomen, toen ge mij straks vier jaar geleden het opstellerschap hebt toevertrouwd. Sedert ik de taalwet op 't bestuur, voortdurend zie overtredenGa naar voetnoot(1), ons recht op een Vlaamsche Hoogeschool tot een hoon zag aanwenden in de bespottelijke Nolfwet, alle machten van den Staat zie samenwerken tot wurging van mijn moedertaal en mijn bloedeigen volk, sta ik tegenover het centralistische België hoe langer hoe meer vijandig, en wat ge mij vroeger niet opgelegd hebt, zult ge nu nog minder van mij gedaan krijgen. Het zal hier dus dit jaar een uitsluitend Fransch feest zijn, met Fransch programma, Fransche liederen, enz., wat den vreemdeling, die daarvan kennis zou krijgen, niet zal verwonderen, vermits hij wel weet dat het huidige België “slechts een aanhangsel is van Frankrijk”, zooals dit te Brussel in de Kamer zelf werd verklaard. Nog een enkel woord over de “tolérance”: wie achter de schermen zou kunnen kijken en zou weten wat moeite het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit jaar gekost heeft om hier in het Vlaamsche land het heuglijkste feit van ons Vlaamsch verleden, en zonder hetwelk België niet eens zou bestaan, door de Vlaamsche gevangenen, de meerderheid in dit huis, te laten gedenken, zou zonderling opkijken. Er is dan ook van mijnentwege geen “abus” geweest en in heel die aangelegenheid heb ik slechts gehandeld zooals het een vrijen Vlaming past, dien uw België wel kerkeren, maar nooit breken kan. Met verschuldigden eerbied, teeken ik, geachte Heer Bestuurder, (w.g.) A. Borms.’
Blz. 234 ‘de lage middelen, die het gerecht gebruikte’... Ik had namelijk om dien gevangenisbibliothekaris op te beuren, hem een briefje in handen gesmokkeld, waarin ik hem schreef dat hij de toekomst niet zoo zwart mocht inzien en bij zijn vrijlating Dr. De Beuckelaer wel een betrekking voor hem zou vinden. Daarvan maakte het krijgsgerecht nu een wapen tegen den Vlaamsch-nationalistischen volksvertegenwoordiger. Blz. 235 ‘het rolnummer 10558’. Mijn eerste nr. op het gevangenisregister was 9886 geweest. Van 11 December 1919 tot den 24sten Augustus '22 waren dus ruim 670 gevangenen binnengetreden in de Leuvensche galei: vóór mijn uittocht in Januari 1929 was het rolnummer reeds gestegen tot over de 11000 zoodat meer dan elf honderd gevangenen te Leuven zijn aangeland en zoowat evenveel er zijn weggegaan gedurende mijn verblijf aldaar. Blz. 278. Over dat pijnlijk incident van 21 September 1925 schreef ik denzelfden avond volgend rapportbriefje aan den gevangenisbestuurder: ‘Aan mijn 79-jarigen vader, die me met mijn zoon Wilfried (ter gelegenheid van diens verjaardag en vóór zijn afreis naar het kollege te Neerpelt) kwam bezoeken, hebt ge dus den toegang tot mij geweigerd. Over die onmenschelijke handelwijze, welke haren oorsprong heeft in haat voor ons Vlaamsch-zijn, zult gij u vroeg of laat schamen. Intusschen teeken ik, alhoewel thans nog uw weerloos slachtoffer, uit al mijn krachten verzet aan, tegen die ongehoorde daad, welke voor gevolg kan hebben, dat ik mijn ouden vader nooit meer levend weerzie. In “Ut mine Festùngstid” waarin Fritz Reuter de zeven zwarte jaren zijner politieke gevangenschap beschrijft, kan men lezen dat hij grootmoedig alles aan zijn verdrukkers kon vergeven, uitgenomen dat zij eens zijn ouden vader, die uit Stavenhagen naar Berlijn kwam, verboden hem te bezoeken. Had men hem daarbij nog het weerzien van een innig geliefden zoon moeten ontzeggen, hij zou zijn beul Dambach nog hartgrondiger verwenscht hebben. Zulks doe u inzien hoe hardvochtig ge opgetreden zijt. In alle geval, ik kan voor God getuigen, dat ik liever zulk onrecht lijd, dan het zelf te plegen.’ Daarop kwam den 24sten volgend antwoord van den heer Bertrand: ‘Het bezoek aan vader Borms werd niet geweigerd. Aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoon Wilfried Borms is de toegang van het gesticht voorloopig ontzegd, omdat zijn vader hem als voorvechter in de gazetten aanstelt en bemiddelaar van zijn mededeelingen aan 't publiek.’ 's Anderen daags zond ik dan volgend rapportbriefje: ‘Hier moeten politieke hartstocht en beroepsmisvorming in 't spel zijn, anders had een ziertje menschelijk gevoel verhinderd dat men een grijsaard van 79 jaar in dergelijke omstandigheden van zijn kleinkind zou hebben willen scheiden. Wat gevaar had het nu toch voor den ons verdrukkenden Staat opgeleverd, zoo mijn vader en mijn zoon tot mij waren toegelaten geweest: word ik misschien nog niet streng genoeg behandeld, met steeds dien onbeweeglijken bewaker bij mijn bank?Ga naar voetnoot(1) Wat de rol betreft, die gij Wilfried toeschrijft, dat zijn looze beweringen, die ge zoudt moeten bewijzen, willen zij eenige kracht hebben; en zijn ze bewezen, dan moet ge mij rechtstreeks straffen, niet mijn kind. Een niet te rechtvaardigen maatregel, zooals deze welke nu genomen werd, kan niet anders dan het tegenovergestelde uitwerksel hebben van wat ge beoogt. En dan komt men drie dagen nadien, namens den minister, een beroep doen op den “goeden wil” van iemand, wien men zoo bejegent.’ Den 27sten Oktober daaropvolgende kwam een hoofdbewaker mij op de wandeling zeggen: ‘Wilfried mag u terug komen bezoeken.’ Blz. 286. Naar aanleiding van dat knieën-incident schreef ik den 4-III-24 naar den gevangenisbestuurder: ........ ‘Wanneer langen tijd geleden ons het verbod trof, zij aan zij te zitten naast onze echtgenoote, voelden wij zulks reeds als een aanslag op onze innigste gevoelens; veel pijnlijker nog was het barsch bevel dat ons vóór veertien dagen gebood onze knieën van die onzer gade te verwijderen: ik heb toen met hartzeer gezien hoe mijn vrouw een krop in de keel kreeg bij 't vernemen van dit nieuwe kwelmiddel, dat ons met luider stemme en op zeer onkiesche wijze meegedeeld werd. Nu stelden wij gisteren op 't bezoek vast, dat die dwangmaatregel zijn bekroning gekregen heeft in een overmatige verwijdering van de banken, wat ons het nare gevoel geeft melaatschen te zijn, die men niet eens mag aanraken. De zedelijke foltering van dien maatregel komt evenwel nog tot uiting op een andere wijze: de vertrouwelijkheid van het gesprek met onze echtgenoote wordt er heel en al door gebroken: wij voelen ons voortaan van alle kanten beluisterd, zoodat wij in dat opzicht er nu slechter aan toe zijn dan de gewone gevangenen in de hokjes. Vooral met mijn hardhoorigheid wordt het geval nog erger, vermits ik op dien afstand geen stil gesprek zou kunnen volgen en dus al wat wij over ons huishouden, onze zes kinderen, enz. aan malkaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toe te vertrouwen hebben, luidop moet gezegd worden, zoodat èn bewaker èn andere bezoekers alles kunnen opvangen. Het is U bekend, geachte Heer Bestuurder, hoe in andere landen het gevoelsleven van de politieke gevangenen vooral gevrijwaard wordt; in dat opzicht staat het politiek regiem in de Belgische celgevangenissen nog zeer ten achter, zooals U wel weet. Breng ons toch niet nog een grooter eind achteruit met dwangmaatregelen in den aard van hoogergenoemden, en laat ten minste den toestand voortbestaan dien we sedert jaren reeds gekend hebben, of zooniet vergun ons dan recht te staan in een hoeksken, waar we niet verplicht zijn voor de galerij te spreken.’ Het gevolg van dit schrijven was dat de banken wat dichter geschoven werden. In Juli '26 schreef de bestuurder voor, dat ik bezoek moest ontvangen in de kamer der advokaten, en dat is dan zoo gebleven tot mijn uittocht. Blz. 287. ‘Ook heele gezelschappen... had ik door de vleugels zien stappen...’ Den Zondag 28sten Juni 1925 kwam zoo een groep van niet minder dan 44 mannen en vrouwen de heele gevangenis bezichtigen. Hunne nieuwsgierigheid was zoo groot, dat sommige zelfs door de spionnetjes naar de gevangenen keken in de cel. Blz. 296. Dat internationaal verzoekschrift was een flink stuk werk van onze strijdgenooten, met Dr. jur. J. Spincemaille aan het hoofd. Het rondschrijven, waarbij instemming gevraagd werd voor onderstaand adres aan de Belgische Kamer. werd onderteekend door de Heeren Lode Baekelmans, Prof. Dr. Frans Daels, Prof. Dr. Stan Leurs, Mr. Jozef Muls, Dr. G Schamelhout en Felix Timmermans: ‘Wij ondergeteekenden, burgers van alle natiën, niet door onvriendschappelijke gevoelens jegens België bewogen, maar om derwille van een goeden internationalen geest, doen een beroep op U, om aan Dr. August Borms en de andere veroordeelde Vlaamsche leiders volledige en onvoorwaardelijke amnestie te verleenen.’ In het rondschrijven zelf werd er gewezen op het onbaatzuchtige werk der Aktivisten, die zich in geweten verplicht gevoelden hun verdrukte Vlaamsche volk, dat weleer aan de spits stond der Europeesche beschaving, aan het Belgisch gecentraliseerd regiem te onttrekken; hoe na den wapenstilstand de terreur in Vlaanderen losbrak; hoe, in weerwil van de amnestie-klausule van het Verdrag van Versailles en in uitvoering van dekreet-wetten, die alle bestaansvoorwaarden misten, de Vlaamsche leiders werden vervolgd en veroordeeld. Verder memoreerde dit dokument de voorwaarden, die door België aan mij en sommige mijner lotgenooten voor onze invrijheidstelling werden gesteld en hoe we weigerden dit schandelijk kompromis aan te gaan; hoe België aan den eisch van Vlaanderen om amnestie maar steeds blijft weerstaan. Dit klemmend betoog eindigde met een beroep op geheel de beschaafde wereld, om België te verzoeken deze met alle ware | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menschelijkheid strijdende behandeling te staken en eindelijk amnestie in zijn volle juridische beteekenis te verleenen. Op de lijst van onderteekenaars komen de hoogste vertegenwoordigers van het geestelijk en wereldlijk gezag voor, de meest vereerde wetenschappelijke en sociale leiders, wereldberoemde kunstenaars en publicisten, die allen zich genoodzaakt gevoeld hebben, België op zijn plicht te wijzen.Ga naar voetnoot(1) Onze verdrukkers, die er een doodelijken angst voor hebben dat de binnenlandsche toestand van den Belgischen staat kenbaar gemaakt wordt in het buitenland, hebben niet durven nalaten een schijn van voldoening te geven en ze hebben een clementiewetje doen stemmen dat evenwel zoover af is van wezenlijke amnestie als de Nolfbarak te Gent van een echt Nederlandsche universiteit.
Blz. 303. Doodsbedreigingen. Straffeloos liet het gerecht de aanhitsers tot moord begaan. Zoo mocht Nothomb in zijn ‘Action Nationale’ ongestoord schrijven: ‘Si Borms était lâché, il serait tué comme un chien.’ (Tekst aangehaald in ‘Vlaanderen’ 1-IX-'28). En den 29-I'26 schreef Charles Bernard (‘Gallo’) reeds in ‘La Nation Belge’ dat hij niet instond voor mijn hoofd wanneer de gevangenispoort voor mij zou geopend worden. Dat alles mag men van anti-Vlaamsche zijde schrijven in België. Zelf hebben die lafaards den moed niet de hand tegen mij op te heffen, maar zij hopen nog altijd een zwakzinnige te vinden, die het voor hen zou doen. |
|