Morriën, Adriaan
Nederlands dichter, vertaler, essayist en criticus (Velsen 5.6.1912 – Amsterdam 7.6.2002). Morriën was tot 1941 leraar Frans, maar vanaf 1945 was hij uitsluitend werkzaam als schrijver, criticus en vertaler (o.a. van Choderlos de Laclos en Albert Camus). Voorts was hij redacteur van de Nederlandse vertaling van het werk van Sigmund Freud, waarvan hij ook zelf delen vertaalde. In 1946 richtte hij Literair Paspoort op, een kritisch-informatief tijdschrift voor buitenlandse literatuur waarvan hij tot 1964 redacteur bleef. Daarnaast was hij redacteur van het na-oorlogse Criterium, van Libertinage, van Tirade en van de reeks Literair Akkoord. De overname van Criterium door Libertinage leidde in 1952 tot een conflict met W.F. Hermans, met wie hij tot dan toe bevriend was. In de jaren zestig redigeerde hij de cultuurpagina van Het Parool. Van 1969 tot 1978 werkte hij als docent vertaalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam.
Als dichter debuteerde Morriën met de bundel Hartslag (1939), zachte en sensibele poëzie waarin de relatie man-vrouw-kind het centrale thema is. In zijn latere poëzie, die hij bijeenbracht in Verzamelde gedichten (1961), Moeders en zonen (1962) en Het gebruik van een wandspiegel (1968), nemen erotiek en seksualiteit een steeds uitgesprokener plaats in. Speels en vaak erotisch proza bundelde hij in Een slordig mens (1951) en Een bijzonder mooi been (1955). Essays over poëzie verschenen in Concurreren met de sterren (1959).
Familiebetrekkingen, met name die tot zijn dochters, vormen het onderwerp van het openhartige Alissa en Adrienne (1957). Morriën heeft zijn contacten met de schrijverswereld beschreven in het anecdotische Cryptogram (1968), waarbij hij zijn verhouding tot zijn eigen literaire werk niet buiten beschouwing laat. Een zelfde soort anecdotische ‘roddel-op-niveau’ verscheen in de kritisch-kaleidoscopische aantekeningen onder de titel Lasterpraat, dat wel het ‘anti-boekenweekgeschenk’ van 1975 is genoemd.
Intussen bleef Morriën ook actief als dichter. In zijn poëzie komt de nadruk steeds sterker te liggen op angst, dood, tederheid en onmacht. Die thema’s zijn duidelijk vertegenwoordigd in de bundel Avond in een tuin (1980). In 1993 verscheen een uitgebreide versie van zijn in 1961 gepubliceerde Verzamelde gedichten.
Een keuze uit zijn autobiografische schetsen verzamelde Morriën in Plantage Muidergracht (1988), dat gevolgd werd door Ik heb nu weer tijd, verschenen in de reeks Privé-domein in 1996. Zijn kritisch proza werd door zijn biograaf Rob Molin verzameld en van aantekingen voorzien uitgegeven in Brood op de plank (1999).