Meer de Walcheren, Pieter van der
Petrus Matthias Bathazar Albertus van der Meer de Walcheren, Nederlands prozaschrijver (Utrecht 10.9.1880 – Breda 16.12.1970). Van der Meer de Walcheren stamt uit een oud adellijk geslacht en groeide op in een vrijzinnig protestants gezin. Hij begon aan een studie klassieke talen aan de Universiteit van Amsterdam, maar brak die studie af en vertrok naar Brussel. Zijn kennismaking met het kloosterleven, zijn reizen door Italië en zijn ontmoeting met de Franse katholieke auteur Léon Bloy leidden tot zijn bekering tot het katholicisme.
Al vroeg schreef Van der Meer gedichten en verhalen, waarvoor hij publicatiemogelijkheden kreeg in De Jonge Gids van Herman Heijermans. Daarna publiceerde hij in De Nieuwe Gids, het Tweemaandelijksch Tijdschrift en Groot Nederland. In 1903 debuteerde hij met Jong leven (2 dln). Zijn vroege proza is socialistisch en aanvankelijk, vooral onder invloed van Van Deyssel, geschreven met gebruikmaking van de Tachtiger-woordkunst. Verhalen bundelde hij in Levens van leed, studies en schetsen (1905) en Het geheime.Vreemde verhalen (1906). Onder invloed van zijn kennismaking met het kloosterleven in het trapistenklooster van Westmalle schreef hij de roman De jacht naar het geluk (1907). In De Jonge Gids publiceerde hij toneel met De groote strijd, een drama met een idealistische en sociale strekking. Zijn bekering tot het katholicisme kan worden nagelezen in Mijn dagboek (1913).
Als katholiek werkte Van der Meer de Walcheren mee aan het tijdschrift Van Onzen Tijd en het dagblad De Maasbode. Gedurende WOI was hij in Frankrijk oorlogscorrespondent voor die krant en in 1921 werd hij hoofdredacteur van Kunst en Letteren van het weekblad De Nieuwe Eeuw. In die functie werd hij de spil en mentor van de katholieke jongeren die zich manifesteerden in de bladen Roeping, De Valbijl en De Gemeenschap, tijdschriften waarin hij een stimulerende rol speelde. Over zijn vele contacten schreef hij later in Menschen en God (2 dln, 1940-1946).
In 1929 vestigde Van der Meer de Walcheren zich in Parijs als directeur van de internationaal georiënteerde uitgeverij Desclée de Brouwer. Na het overlijden van zijn zoon Pieter in 1933 traden hij en zijn vrouw toe tot een klooster, hijzelf in Oosterhout, maar in 1935 vestigde hij zich opnieuw met zijn vrouw in Parijs. Na het overlijden van zijn echtgenote trok hij zich terug in de Oosterhoutse Sint Paulusabdij, waar hij tot zijn overlijden een teruggetrokken bestaan leidde. Hij werd er in 1956 tot priester gewijd.
Eén van de meest gelezen publicaties van Van der Meer de Walcheren is Het witte paradijs (1929), een boek over de kartuizer monniken. Over zijn leermeester Léon Bloy schreef hij een monografie: Léon Bloy, zijn persoon en zijn werk (1917). Voorts vertaalde hij werk van Bloy in Schotschrift en gebed (1953).
Over het algemeen kan men constateren dat de rol die Pieter van der Meer de Walcheren speelde als stimulator en leidsman van de jonge katholieke auteurs meer op de voorgrond is getreden dan zijn eigen literaire werk.