Kindermann, Jan Christiaan
Nederlands predikant en letterkundige (Amsterdam 15.12.1804 - Utrecht 19.12.1876). Kindermann schreef ook
onder het pseudoniem Chonia. Nadat hij op jeugdige leeftijd zijn beide ouders had verloren werd hij opgenomen
in een Luthers weeshuis in Amsterdam. Ofschoon hij zelf het liefst naar zee zou zijn gegaan, achtten zijn
opvoeders het beter dat hij theologie ging studeren, eerst in zijn geboorteplaats (1822-1823) en daarna in Leiden
(1824-1828). In oktober 1827 werd hij proponent, in 1828 hulpprediker in Breda en vervolgens predikant te
Wildervank (1829-1834), Edam (1834-1847) en ten slotte Doetinchem (1847-1869). Nadat hij het predikambt
had neergelegd, vestigde hij zich in 1871 in Utrecht.
Als schrijver werkte hij mee aan het tijdschrift Nederland, waarin humoristische verhalen en novellen van zijn
hand verschenen, en, vooral sedert 1857, aan De Tijdgeest, waarin hij talloze boekbesprekingen en artikelen over
zeer diverse onderwerpen leverde. Vermeldenswaard zijn met name de 'Aphoristische gedachten' in de jaargang
1875. Het meest bekend is hij echter geworden door Wat er van Diepenbeek werd (1849), een vervolg op Het
leesgezelschap te Diepenbeek (1847) van P. van Limburg Brouwer. Wat er van Diepenbeek werd beleefde in
1883 een vierde druk met een inleiding van E. Laurillard. Voorts verzorgde Kindermann in 1861 een metrische
vertaling van Lessings Nathan der Weise.
Literatuur: J.P. de Keyser, 'Levensschets van Jan Christiaan Kindermann', in: Jaarboek Mij der Ned.
letterkunde 1877 (1877), p. 95-100; G. Schlimme van Brunswijk, 'Jan Christiaan Kindermann, gevierd redenaar
en begaafd letterkundige in Doetinchem', in: Kronyck van Deutekom & Salehem 10 (1986) 41, p. 65-67.
D. Welsink
[Aangevuld, december 2006]