Holman, Theodor
Nederlands dichter en columnist (Amsterdam 9.1.1953). Holman studeerde Nederlands en
geschiedenis in Amsterdam. Van 1979 tot 1982 was hij redacteur van Propria Cures. In 1973
verscheen zijn debuut als dichter onder de titel Na drie tellen de opmaat, in 1977 gevolgd
door De kistenmaker. Hij was van 1974 tot 1982 leraar Nederlands op een middelbare school,
maar nam ontslag om zich op het schrijverschap te concentreren. Hij zou zich vooral
manifesteren als columnist, aanvankelijk korte tijd in de Volkskrant, maar al spoedig daarna in
Het Parool en HP/De Tijd.
Veel van zijn columns gaan over zijn woonplaats Amsterdam, over andere columnisten, over
voorvallen in de politieke en culturele wereld. Collega-columnisten pasticheerde hij in
Vadermoord (1986). In Apenliefde (1991) verzamelde hij stukjes over het leven van een
gescheiden man en de opvoeding van diens dochter, een duidelijk autobiografische bundel. De
columns die hij opnam in Als een vrouw nee zegt: 52 romans (1994) werden voorgepubliceerd
in Het Parool. Het zijn stukken waarin 52 romances met een treurige afloop worden
beschreven. Drank blijkt daarbij een belangrijke rol te spelen.
Holman is veelvuldig op televisie te zien. Hij werkte bijvoorbeeld mee aan het programma
Dolce Vita en hij was een tijdlang vaste presentator bij de Amsterdamse stadszender AT5.
Voor zijn vriend Theo van Gogh schreef hij enkele filmscenario's, zoals Interview (2003) en
Medea (2004).
Holmans affiniteit met het werk van Karel van het Reve leidde in 1991 tot diens biografie
onder de titel Karel: Zjizn njenoezjnogo tsjelovjeka.
Literatuur: BNTL; Oosthoek; W. Sanders en H. Schipper, ‘Gesprek met Theodor Holman’,
in: Bzzlletin 6 (1977-1978) 53, p. 41-43; Th. Van Gogh, ‘Theodor Holman’, in: L. Lotterman.
Theo van Gogh. Een prettig gesprek (1992), p. 74-80; C. Verbraak, ‘Het geloei van gekte’,
interview in: Zonder schmink. Interview en portretten (2001), p. 229-237; V. van de Loo, ‘En
dat is dan Indisch?’, interview in: R. Baay (red.). De tweede generatie, speciaal nummer van
Indische letteren 18 (2003) 4, p. 252-256.
G.J. van Bork
[Nieuw, februari 2006]