Heijermans, Herman
Nederlands toneel- en prozaschrijver (Rotterdam 3.12.1864 - Zandvoort 22.11.1924).
Heijermans was zoon van een journalist en was zelf aanvankelijk werkzaam in de handel. In
1892 vestigde hij zich als dagbladschrijver en letterkundige in Amsterdam. Door zijn
dramatisch en verhalend werk verwierf hij al spoedig een grote bekendheid. Van 1897 tot
1901 redigeerde hij het door hem opgerichte socialistische tijdschrift De Jonge Gids.
Heijermans schreef onder een groot aantal pseudoniemen, waarvan Ahasverus, Barend Bof,
Samuel Falkland, Koos Habbema, Ivan Jelakowitsch en Heinz Sperber de bekendste werden.
Vanwege het gebrek aan waardering in Nederland woonde hij van 1907 tot 1912 in Berlijn.
Nadien nam hij in Amsterdam de leiding op zich van het toneelgezelschap ‘Nederlandsche
Tooneelvereeniging’ dat in 1922 moest worden geliquideerd.
Heijermans achtte het schrijven van literair werk slechts verantwoord als dit in directe
betrekking stond tot de realiteit en deze trachtte te beïnvloeden. Hij wees kunst af als zij alleen
maar luxe en vermaak beoogde; ze moest een functie hebben in de maatschappij. Binnen de
tegenstellingen van zijn tijd koos hij voor het socialisme en droeg dat in zijn werk uit. Terwijl
hij zich duidelijk distantieerde van de ‘l'art pour l'art’-doctrine van de Tachtigers en hun
politieke afzijdigheid, onderging hij toch hun invloed voor wat de literaire vormgeving betreft.
Vooral zijn proza bevat beschrijvende gedeelten die aansluiten bij de impressionistische
woordkunst van de Tachtigers, naast de weergave van gesprekken die rechtstreeks aan de
werkelijkheid ontleend lijken te zijn. In zijn nauwkeurige bestudering van de werkelijkheid
sluit Heijermans aan bij het naturalisme. Voor zijn bekendste toneelstuk, Op hoop van zegen
(1900), heeft hij zich bijvoorbeeld zorgvuldig gedocumenteerd om zo dicht mogelijk bij de
werkelijkheid aan te sluiten.
Met intensiteit tekende Heijermans in zijn romans en novellen de situatie van de jonge idealist
die (tevergeefs) in opstand komt tegen de gevestigde orde, bijvoorbeeld in zijn roman
Kamertjeszonde (1898), die sterke protesten opriep vanwege de openlijk beschreven
seksualiteit en de kritiek op de geldende huwelijksmoraal. Zijn kritische houding ten opzichte
van het jodendom, waaruit hij zelf afkomstig was, blijkt onder meer uit 'n Jodenstreek?
(1892) en Diamantstad (1898). Kinderen en jonge vrouwen als representanten van zuiverheid
en onschuld hadden eveneens zijn aandacht (Duczika, 1912; Droomkoninkje, 1924).
Ongekende populariteit verwierf Heijermans met de Schetsen die hij tussen 1894 en 1911
onder het pseudoniem Samuel Falkland publiceerde in het dagblad De Telegraaf, en later in
het Algemeen Handelsblad (de zogenaamde Falklandjes, 660 stuks, gebundeld in 18 delen,
1894-1911).
Heijermans' grootste betekenis ligt op het gebied van het toneel. Hij bezat een feilloos
dramatisch instinct en wist dat de taal van zijn figuren , niet literair bepaald moest zijn. Woord
en gebaar dienden één te zijn. In een tijd waarin de stijlwisselingen van realisme tot
expressionisme elkaar in snel tempo opvolgden koos hij uit de artistieke mogelijkheden wat
voor hem geschikt en tevens typisch Nederlands was. Ibsen was zijn vroedmeester (getuige
Dora Kremer, 1893) en zijn ontwikkeling lijkt op die van Gerhart Hauptmann. Wat klimaat en
vorm betreft is het werk van Heijermans ondenkbaar zonder dat van Hauptman. Maar de
verschillen prevaleren: Heijermans is veel directer, concreter en meer geëngageerd. In de
dramatische structuur schijnt hij de lijn Tsjechov-Maeterlinck voort te zetten, doordat bij hem
niet meer de nadruk valt op de ontwikkeling en afsluiting van een handeling, maar op de
uitbeelding van een situatie in een milieu. Het dynamische principe wordt vervangen door het
statische. Daarbij is een episch streven merkbaar om de verschillende milieus te bundelen tot
één groot geheel. Niet voor niets heet Op hoop van zegen een spel van de zee, Ora et labora
(1901) een spel van het land, Bloeimaand (1903) een spel van de stad en Gluckauf! (1911) een
spel van de mijnen. Binnen dit grote verband laat Heijermans zien dat sociaal-economische
machten indien ze overheersend zijn, de natuurlijke banden tussen mensen kunnen
verscheuren. Maar ook dat geen armoe en ellende de opgaande zon kunnen verduisteren in de
mens die geleerd heeft over de dingen heen te lachen (De opgaande zon, 1908; Eva Bonheur,
1916). Heijermans is geen tekenaar in zwart en wit. Pastoor Bronk (Allerzielen, 1905) en reder
Bos (Op hoop van zegen) zijn niet zonder meer slecht; ze kunnen niet anders, ze zijn
maatschappelijk gebonden. Maar ook Kniertje (Op hoop van zegen) is niet goed zonder meer,
zij is eerder een beeld van fatale berusting.
Naast sociaal-realistisch toneelwerk schreef Heijermans toneelstukken met een
sprookjesachtige sfeer, zoals Uitkomst (1907) of het satirische De wijze kater (1917), die
echter steeds door het allegorische karakter een sociale strekking behouden. Dat geldt ook
voor zijn satirische komedies De groote vlucht (1908) en Eva Bonheur.
Na de slechte ontvangst van zijn eerste stuk, Dora Kremer, creëerde hij onder pseudoniem
Ivan Jelakovitch een dramatische schets over de Russische jodenvervolgingen, Ahasverus
(1893), die geestdriftig werd toegejuicht. Triomfantelijk maakte Heijermans later zijn
auteurschap bekend. Vijf jaar later begon hij regelmatig dramatisch werk te leveren nadat hij
in de Nederlandsche Toneelvereeniging een gezelschap gevonden had dat adequate
vertolkingen van zijn scheppingen kon en wilde geven (Ghetto, 1898; Schakels, 1903).
Ook het buitenland erkende Heijermans' dramatische capaciteiten door opvoeringen van zijn
werk tot in Rusland, Israël en Japan toe. Terwijl de jaren dertig tot vijftig een stilstand in de
waardering door zijn landgenoten te zien gaven, bracht het herdenkingsjaar 1964 een
opleving.
Op hoop van zegen is een spel van de zee in vier bedrijven, geschreven oktober/december
1900, het eerst gespeeld op 24 december in Amsterdam. Heijermans is hier van een actueel
motief uitgegaan, reeds door Ibsen in ‘Steunpilaren der maatschappij’ (1877) gebruikt, dat der
‘drijvende doodkisten’. Maar hoewel het op zijn weg gelegen had er uitsluitend een fel anti-kapitalistisch stuk van te maken (en die strekking is mede aanwezig), heeft hij toch een
eenzijdige afschildering van of goede of slechte mensen vermeden. Reder Bos is een man die
zich met moeite omhooggewerkt heeft en het verworvene niet prijs kan geven. Evenals
Kniertje en de andere vissers en vissersvrouwen is hij aan een fatum onderworpen: de
maatschappelijke bepaaldheid. Het is niet ondenkbaar dat de Ierse auteur J.M. Synge door
Heijermans' drama werd geïnspireerd tot zijn eenakter Riders to the Sea (1904), waarin - zij
het op andere wijze en met andere gezindheid - de verhouding mens-zee wordt uitgebeeld.
Aangezien Brecht van Synge's werk een zelfstandige bewerking heeft gemaakt (Die Gewehre
der Frau Carrar, 1938), zou er van een indirecte band tussen de Nederlandse en de Duitse
dramaturg sprake kunnen zijn. De naam Heijermans raakte door dit stuk over de hele wereld
bekend.
De wijze kater is een boosaardig sprookje in drie bedrijven, geschreven in juni/augustus 1917.
De eerste opvoering vond plaats op 22 oktober 1918 in Amsterdam. Uitgaande van het
sprookjesmotief van de hulpvaardige dieren (zoals in De gelaarsde kat) en van de sage van de
Rattenvanger van Hamelen heeft Heijermans hier een allegorische satire geleverd op de
onnatuurlijke kapitalistische samenleving. De natuur kan haar wel redden, maar ze dreigt haar
ook te desorganiseren. Het stuk is even komisch als bitter en preludeert in de uitspraken van
de kater als rechter op de volksrechter Azdak in Brechts Der kaukasische Kreidekreis (1944).
Literatuur: BNTL; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; M. Heijermans-Peers. Met
Herman Heijermans in hemel en put (1927); F. Hulleman. Heijermans-herinneringen (1927);
D.Th. Jaarsma, ‘Herman Heijermans’, in: Karakteristieken (1927), p. 7-23; A. van der Horst.
30 jaar ‘Op hoop van zegen’: 1900-1930 (1930); G. Karsten. Herman Heijermans herdenking
(1934); B. Hunningher, ‘Herman Heijermans’, in: Toneel en werkelijkheid (1947), p. 128-253;
B. Groeneveld. Herman Heijermans (1949); S.L. Flaxman. Herman Heijermans and his
drama's (1954); G. Borgers e.a. (red.). Herman Heijermans (Schrijversprentenboek 11, 1964);
A. Heijermans-Jurgens. Herman Heijermans' laatste levensjaren (1965); E. de Jong. Herman
Heijermans en de vernieuwing van het Europese drama (1967); C.A. Schilp. Herman
Heijermans (1967); E. de Jong. Met waarachtige zorg. De toneelschrijver Herman
Heijermans (1971); H. Heijermans. Mijn vader Herman Heijermans. Leven naast roem door
zijn oudste dochter (1973); H. van Neck Yoder. Dramatizations of social change: Herman
Heijermans' plays as compared with selected dramas by Ibsen, Hauptmann and Chekhov
(1978); L. Hoefnagels (ed.). Herman Heijermans en zijn tijd. Documentatie (1980); H.
Goedkoop. Geluk. Het leven van Herman Heijermans (1996); E.P. Tibbe. Vier kunstdebatten
omstreeks 1900. Meningen over kunst en samenleving van Herman Gorter, Henriëtte en
Richard Roland Holst, Herman Heijermans, Jan Toorop, Theo van Doesburg, Piet
Mondriaan en anderen (2000).
H.H.J. de Leeuwe en G.J. van Bork
[Aangevuld, januari 2006]