Hecker, Willem Augustus
Nederlands dichter (Groningen 12.5.1817 - Delft 15.1.1909). Hecker promoveerde in 1839 in
Groningen op De Alcibiadis moribus rebusque gestis. In 1855 werd hij hoogleraar algemene
geschiedenis en Griekse en Romeinse oudheden. Hij was katholiek opgevoed, maar later een
vrijdenker. In 1836 gaf hij met enkele vrienden Dichterlijk mengelwerk uit, voornamelijk
vertalingen van klassieke en moderne dichters. In 1838 verscheen Rietscheutgalmen, opnieuw
vertalingen, en in 1839 Wel en wee, zangen der liefde.
In het jaar 1838 verscheen anoniem het geruchtmakende Hippokreen-ontzwaveling, herdrukt
in 1839, een satire op Nederlandse dichters (onder meer de Byronadepten Beets en Hasebroek)
en rijmelaars, geschreven in alexandrijnen, die door vorm en inhoud getuigen van zijn
bewondering voor Bilderdijk. Een soortgelijk werk is Quos ego! Hekelrijmen door den auteur
der Hippokreen-ontzwaveling (1844), waarin vooral de gelegenheidsdichters en Potgieter het
moesten ontgelden. In 1854 was Jacob van Lennep aan de beurt in het Strafdicht aan Mr. J.
van Lennep vanwege dienst Tafereelen uit de geschiedenis des vaderlands. Behalve satirisch
werk, dat hem doorgaans niet in dank is afgenomen, gaf Hecker de Nederlandsche Historiën
van Hooft uit in vijf delen (1843-1846) en een metrische vertaling van Aeschylus'
Prometheus en Orestie.
Literatuur: BNTL; BWN; Oosthoek; WP-lexicon; W.H. Staverman, ‘Een vergissing van Van
Lennep in 1854’, in: Nieuwe Taalgids 47 (1954) 3, p. 156-165; R. van Schoor, ‘De Spektator
en de satire. J.A. Alberdingk Thijm en S.J. van den Bergh over Quos ego!, Braga en de
Physiologie van Den Haag’, in: Jaarboek Mij. Ned. Letterkunde (2000), p. 30-85.
W.J.C. Buitendijk
[Aangevuld, december 2005]