Harten, Jaap
Jacobus Cornelis Harten, Nederlands dichter en prozaschrijver (Blaricum 22.9.1930). Jaap
Harten was lange tijd werkzaam bij het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in
Den Haag. Aanvankelijk schreef Harten gedichten waarin de beeldspraak sterk doet denken
aan die van de Vijftigers. Later wordt zijn poëzie geëngageerder en beschouwelijker. Van zijn
gedichten verscheen een keuze uit de eerder verschenen bundels, Studio in daglicht (1954),
Een landhuis voor Dante (1956), Langs en over de aarde (1957), Beweging van het jaar
(1960) en Het spoor van de gele keizer (1962) in Plaatselijke tijd (1980). Later verscheen nog
een bloemlezing uit zijn poëzie van de jaren 1954-1995 in Nadruk verboden (1995).
In Hartens proza spelen autobiografische elementen een belangrijke rol, maar ook de recente
geschiedenis is vaak onderwerp van zijn werk. In de confrontatie van de ouderdom met de
voorbije jeugd, zoals in de portretten van theaterpersoonlijkheden als Else Mauhs (Operatie
montycoat, 1964 en Else Mauhs, de ontvoering van een legende, 1984) en Zarah Leander (De
groeten aan Truman Capote, (1977), geeft Harten een aangrijpend beeld van menselijke
vergeefsheid. In zijn roman De getatoeëerde Lorelei (1968) roept Harten het beeld op van het
decadente Berlijn en het opkomend fascisme, waarbij een schokkend relaas gegeven wordt
over de amusementswereld van kermis, vaudeville en cabaret in de jaren twintig.
De obsessie voor vergankelijkheid als bedreiging voor jeugd en schoonheid is een steeds
terugkerend thema in het werk van Jaap Harten, maar ook de zinloosheid van de oorlog speelt
daarin een rol. In zijn openlijk beleden homoseksualiteit lijkt Harten beïnvloed door Gerard
Reve en in zijn ervaring van de uiteindelijke zinloosheid van het leven wordt de invloed van
Nescio doorgaans genoemd.
Literatuur: BNTL; Oosthoek; WP-lexicon; Anton Korteweg, ‘Gesprek met Jaap Harten’, in:
Raam (1970) 67, p. 21-27; Paul de Wispelaere, ‘Jaap Harten. Autobiografisch en
documentair’, in: AKT 18 (1970) 8, p. 75-78; B. Bos, ‘In gesprek met Jaap Harten. Poëzie is
geen polka’, in: Maatstaf 18 (1970-1971) 9, p. 601-615; L. van Marissing, ‘Jaap Harten: “Het
verhaal is nooit dood”’, in: 28 interviews (1971), p. 89-93; C. Engelbrecht, ‘Schrijven is door
de wand heen breken’, interview in: Gezegd en geschreven (1979), p. 8-15; G. van Hoof,
‘Jaap Harten of De getatoeëerde melancholie’, in: Dimensie 4 (1979-1980) 3, p. 7-10.
J. Huijnink
[Aangevuld, december 2005]