Hamelink, Jacques
Jacobus Marinus Hamelink, Nederlands dichter, prozaschrijver en essayist (Driewegen,
Terneuzen 12.1.1939). Hamelink studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Tilburg en
ging vervolgens lesgeven. Sinds 1963 leeft hij van zijn pen. Met zijn poëzie en proza trok hij
de aandacht van de groep rond het tijdschrift Merlyn, waarin hij regelmatig publiceerde. Zijn
teksten werden ook opgenomen in de tijdschriften Roeping, Raam, Podium, De Revisor,
Raster en Tirade. In 1982 was hij van dat laatste tijdschrift ook redacteur.
Voor de verhalenbundel Het plantaardig bewind (1964) ontving hij zowel de Vijverbergprijs
als de Van der Hoogtprijs.
In zijn eerste bundel poëzie, De eeuwige dag (1964), wordt al meteen de toon gezet voor
Hamelinks latere werk. Tegen de achtergrond van de streek van zijn jeugd, Zeeuws-Vlaanderen, wordt het proces beschreven van de verwijdering van het orthodox-calvinisme en
de natuurmystiek van zijn jeugd. Kind-zijn staat nog in het teken van het geluk dat wordt
ervaren in de eenheid en natuurlijkheid van de omringende werkelijkheid. Geleidelijk wordt
Hamelinks werk pessimistischer en mythischer. Meer en meer krijgt het het karakter van een
moderne moraliteit waarin het leven gezien wordt als een schakel tussen dood en dood. Vanaf
Stenen voor mijzelf (1977) is een ontwikkeling ingezet naar een eenvoudiger en soberder
taalgebruik, waardoor zijn poëzie toegankelijker wordt. De verzen van Ceremoniële en
particuliere madrigalen (1982) zijn van een persoonlijker aard, mede omdat ze aan de dood
van zijn moeder zijn gewijd.
Hamelinks verhalen spelen beschaving en techniek uit tegen de primitieve natuur. In Ranonkel
of de geschiedenis van een verzelving (1969) maakt hij gebruik van bijbelse en marxistische
thema's om een apocalyptische sfeer op te roepen van een naar de ondergang neigende
beschaving, waarin slechts door de jeugd nog plaats is voor hoop.
Hamelinks enige dramatische werk, het mysteriespel De betoverde bruidsnacht (1970),
verwoordt in gestileerde vorm de onlosmakelijke verstrengeling van leven en dood.
Afdalingen in de ingewanden (1974) bestaat uit korte prozastukken, waarin hij een hardop
uitgesproken psychische autobiografie geeft met afwijzing van het subjectivisme, uitmondend
in een staat van depersonalisatie. In dezelfde lijn ligt Een reis door het demiurgenrijk (1976).
Hamelinks gedichten vertonen dezelfde thematiek als zijn proza: de mens als vluchtig
verschijnsel tegenover een geologisch tijdsbesef dat de eeuwigheid en de natuur omvat, zoals
in Een koude onrust (1967). Oudere gronden (1969) en Geest van spraak en tegenspraak
(1971) voegen daar de thema's van lediggang en onthechting aan toe. Zijn poëzie is tegelijk
verwoording van zijn poëtica: het zijnde dient te worden verwoord in suggestief taalgebruik,
maar de ontoereikendheid van de taal veroorzaakt tevens het echec van de volmaakte
verwoording. De geslotenheid van Hamelinks proza en poëzie, waarin de taal zo centraal
staat, maakte hem voor de Merlyn-redacteuren aantrekkelijk om er hun ergocentrische
literatuuropvattingen aan te demonstreren.
In de essays van De droom van de poëzie (1978) en in In een lege kamer een garen draadje
(1980) toont Hamelink zich een verdediger van de traditionele poëzie tegenover de in zijn
ogen te simpele poëzie-opvattingen van de verschillende avant-gardebewegingen. Hij noteert
hierin tevens zijn opvattingen over poëziekritiek.
In 1985 kreeg Hamelink de Herman Gorterprijs voor zijn verzamelbundel Gemengde tijd
1978-1983 (1984). Eerder al had hij een keuze gemaakt uit zijn verhalen in Gehandhaafde
verhalen (1979). In 1986 verscheen een keuze uit de gedichten tot 1975 in Eerste gedichten en
in 1993 uit de gedichten 1977-1984 in Tweede gedichten.
In 1988 krijgt Hamelink de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.
Literatuur: BNTL; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; H.U.
Jesserun d'Oliveira, ‘Twee werelden aan zee’, in: Vondsten en bevindingen. Essays over
Nederlandse poëzie (1967), p. 196-236; J.J. Oversteegen, ‘Jacques Hamelink: vademecum bij
een gedicht’, in: Literair lustrum 1961-1966 (1967), p. 141-153; P. Berger, ‘De stenen
geboorte of het moederschap van Jacques Hamelink’, in: Kentering 11 (1970) 1, p. 26-40; M.
Bartosik, ‘Tijd en reflexiviteit in de vroege gedichten van Jacques Hamelink’, in: Kreatief.
Facetten van de hedendaagse Noordnederlandse poëzie 8 (1974) 4/5, p. 83-88; M. Bartosik,
‘Jacques Hamelink en het gamma van de nacht’, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift 30 (1977) 9, p.
730-739; Jan Schoolmeesters, ‘Jacques Hamelinks onbecijferbare spraakgestalten’, in:
Kritisch akkoord 1978 (1978), p. 60-72; M. Bartosik, ‘Alle gestalten werden met funktie
bedacht, met funktie verhard’, in: Tijdschrift V.U. Brussel 20 (1979) 2, p. 39-66; Jacques
Hamelink-nummer van Dimensie 5 (1980-1981) 4; D. Kroon, ‘Omwegen naar het centrum.
Elf dichtbundels van Jacques Hamelink’, in: Bzzlletin 11 (1983) 104, p. 29-43; J.J.
Oversteegen, ‘De optiek van een grensganger’, in: De Novembristen van Merlyn (1983), p.
211-255; Odile Heynders, ‘Dichters lezen dichters, 1: Jacques Hamelink en Paul Celan’, in:
Forum der Letteren 35 (1994) 4, p. 241-255; Hella S. Haasse, ‘Het plantaardig bewind en
Horror Vacui’, in: Lezen achter de letters (2000), p. 236-243.
G.J. van Bork
[Aangevuld, november 2005]