Haasse, Hella S.
Hélène Serafia Haasse, Nederlands schrijfster van romans, toneel, essays en gedichten
(Batavia 2.2.1918). Haasse was de dochter van een pianiste en Willem Hendrik Haasse,
inspecteur financiën in het toenmalige Nederlands-Indië, die onder het pseudoniem W.H. van
Eemlandt politieromans schreef. In 1957 voltooide en publiceerde Hella Haasse één van haar
vaders romans: De vijfde trede. Hella Haasse bracht vrijwel haar gehele jeugd in Nederlands-Indië door.
Na haar definitieve terugkeer in Nederland in 1938 studeert ze enige tijd Scandinavische taal-
en letterkunde, maar in 1940 gaat ze naar de toneelschool. Daar werd volgens haarzelf de
grondslag gelegd voor haar schrijverschap dat zij opvat als een naar binnen gekeerd
toneelspelen. In 1939 debuteerde Haasse met gedichten
in het tijdschrift Werk. Samen met later geschreven poëzie werden deze gedichten gebundeld
in Stroomversnelling (1945). In 1943 legt ze het eindexamen aan de toneelschool af. Ze speelt
enige tijd toneel in het gezelschap van Cees Laseur, maar al in 1944 beëindigt ze haar
toneelloopbaan en wijdt zich nog uitsluitend aan het schrijverschap.
Met haar prozaverhaal Oeroeg (1948), dat verscheen als boekenweekgeschenk, breekt ze
definitief door. In deze novelle beschrijft ze de vriendschap tussen de zoon van een planter en
een inlandse jongen die samen opgroeien, maar die na hun kinderjaren als koloniaal en
vrijheidsstrijder tegenover elkaar zullen komen te staan. In 1993 werd Oeroeg door cineast
Hans Hylkema verfilmd.
Na Oeroeg volgt een reeks van romans, essays en documentaires. Haasse's eerste grote roman
is Het woud der verwachting (1949), de geromantiseerde biografie van de vijftiende-eeuwse
dichter en staatsman Charles d'Orléans. Weliswaar houdt ze zich in deze omvangrijke
historische roman aan de feiten, maar tegelijk vult ze open plekken in de geschiedenis aan en
geeft aan de feiten een eigen interpretatie. In later geschreven historische romans, zoals De
scharlaken stad (1952) en Een nieuwer testament (1966), zal ze het daarin beschreven
verleden meer en meer bewerken en naar haar hand zetten. Wat Haasse in haar romans en
essays tracht aan te tonen, is dat in de chaotische verscheidenheid van het dagelijks leven een
groter verband moet schuilgaan. Het ‘plan’ dat achter die verwarrende feitelijkheden
verborgen is, tracht ze zichtbaar of op z'n minst inleefbaar te maken.
In De tuinen van Bomarzo (1968) tracht ze het raadsel van deze labyrintische tuinen te
ontraadselen in een zoektocht naar de verborgen bedoelingen van de laat-renaissancistische
ontwerper. Het boek toont niet alleen haar fascinatie voor het raadselachtige, maar ook haar
zoeken naar een uitgang uit het labyrint van het menselijk bestaan. De feiten uit het verleden
of van ons dagelijks bestaan vormen een raadsel dat om een oplossing vraagt. In de literatuur
kan door het scheppingsproces een vorm gevonden worden waarin een onvermoede
samenhang gestalte kan krijgen.
Het is moeilijk om een genretypering van het werk van Hella Haasse te geven. De tuinen van
Bomarzo balanceert op de grens van historische roman en essay. De verborgen bron (1950) en
De ingewijden (1957) kunnen zowel psychologische romans als ideeënromans genoemd
worden, want ook in deze boeken zijn personages bezig om een duister verleden te
ontraadselen.
In een latere fase van haar schrijverschap maakt Haasse meer en meer gebruik van bestaande
teksten als brieven en documenten. De schrijfster treedt in deze werken voornamelijk op als
arrangeur en commentatrice. Dat geldt bijvoorbeeld voor Een gevaarlijke verhouding of Daal-
en Bergse brieven (1976), Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (1978) en
De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck (1981). Tot deze documentaire romans
behoort ook het succesvolle Heren van de thee (1992), waarin Haasse de Nederlands-Indische
thematiek weer oppakt in een roman over het pionierschap van een theeplanter met besef van
verantwoordelijkheid voor de inlandse bevolking. Indische problematiek speelt ook een rol in
Sleuteloog (2002), maar hier in de vorm van een genadeloos zelfonderzoek waarin aan het
licht komt hoezeer verschillen tussen Nederlanders en inlanders verdoezeld zijn in de
herinnering aan het verleden.
De literatuuropvattingen van Hella Haasse kunnen worden afgelezen uit haar autobiografisch
en essayistisch werk. In 2004 werden vier van haar autobiografische geschriften Zelfportret
als legkaart (1954), Persoonsbewijs (1967), Krassen op een rots (1970) en Een handvol
achtergrond (1993) verzameld in Het dieptelood van de herinnering.
Hella Haasse heeft ook literair-historisch werk verricht. Samen met Alfred Kossmann schreef
ze over Anna Blaman (1961). In Zelfstandig, bijvoeglijk (1972) bundelde ze zeven essays over
schrijven, schrijvers en hun personages. Ze werkte voorts mee aan het schrijversprentenboek
over Betje Wolff & Aagje Deken (1979) en in 1981 verscheen Het licht der schitterige dagen.
Het leven van P.C. Hooft.
Van het begin af aan is het werk van Hella Haasse succesvol geweest Zowel Oeroeg als Het
woud der verwachting werd in vele talen vertaald en beide boeken behaalden hoge oplagen. In
1987 werd Haasse benoemd tot erelid van de Belgische Koninklijke Academie voor
Nederlandse Taal- en Letterkunde. In 1988 kreeg ze een eredoctoraat in de letteren van de
Rijksuniversiteit Utrecht en in 1995 een eredoctoraat van de Katholieke Universiteit van
Leuven. In juli 2000 werd ze in Amsterdam door de Franse ambassadeur gedecoreerd met de
medaille van ‘Officier de la Légion d'Honneur’. In Frankrijk is bijna al haar werk in vertaling
verschenen.
Het werk van Hella Haasse is talloze malen bekroond met prijzen. In 1981 ontving ze de
Constantijn Huygensprijs en in 1984 de P.C. Hooftprijs voor haar gehele oeuvre. In 1995 werd
ze door het feministische weekblad Opzij gelauwerd met de Annie Romeinprijs voor haar hele
werk. De roman Heren van de thee werd genomineerd voor de AKO-literatuurprijs. In 1993
ontving ze daar de Publieksprijs voor. Op 17 november 2004 werd haar door Koningin
Beatrix op Paleis Noordeinde in Den Haag de zeventiende Prijs der Nederlandse letterkunde
uitgereikt. Algemeen wordt Hella Haasse beschouwd als de ‘grand old lady’ van de twintigste-eeuwse Nederlandse letterkunde.
Literatuur: BNTL; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; Ed
Populier. Hella Haasse (Grote Ontmoetingen 13, 1977); W. de Moor. Meester en leerling. In
de voetsporen van S. Vestdijk (1978), p. 41-61; Hella Haasse-nummer van Bzzlletin 10 (1981)
91; Johan Diepstraten. Hella Haasse. Een interview (met bibl., 1984); Harald Hendrix,
‘Metamorfoses van het labyrint’, in: Revisor 18 (1991) 5, p. 1-12; Mariëtte Haarsma, Greetje
Heemskerk en Murk Salverda (red.). Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella
Haasse (Schrijversprentenboek, 1993); Aleid Truijens. Hella Haasse. Draden trekken door
het labyrint (1997); Nelleke Noordervliet en Hanna Stoute (red.). Wisselend decor.
Hommages aan Hella S. Haasse (1998); Anthony Mertens. Retour Grenoble (2003); Jozef
Deleu e.a. (red.). Juryrapport Prijs der Nederlandse Letteren 2004 (2004); Peter van
Zonneveld, ‘Vrouw? Man? Het gaat erom dat je goed schrijft’, interview in: R. Baey e.a.
(red.). ‘Vrouwen over Indië’, speciaal nummer van Indische letteren 20 (2005) 1, p. 104-111.
G.J. van Bork
[Herschreven, november 2005]