Haan, Jacob Israël de
Nederlands prozaschrijver en dichter (Smilde 31.12.1881 - Jeruzalem 30.6.1924). De Haan
stamde uit een groot joods gezin. Zijn vader was rebbe, godsdienstleraar voor joodse kinderen,
en als zodanig werkzaam in Zaandam vanaf 1885. Zijn oudere zuster is Carolina Lea de Haan,
de latere schrijfster Carry van Bruggen. Jacob Israël de Haan volgt onderwijs op de
Rijkskweekschool voor Onderwijzers te Haarlem. Daar verliest hij zijn geloof in de joodse
leer en helt hij over naar het anarchistisch socialisme. Hij raakt bevriend met Frederik van
Eeden en vanaf 1902 ook met Arnold Aletrino. Als onderwijzer is hij werkzaam in
respectievelijk Zaandam, Culemborg, Krommenie, Amsterdam en Voorschoten. In 1903
treedt hij toe tot de SDAP en gaat hij met journalistiek werk bijdragen aan Het Volk, waar hij
tevens redacteur wordt van een rubriek voor kinderen.
Als dichter debuteert De Haan onder het pseudoniem Rob Roberts in De Gids. In 1903 legt hij
het Staatsexamen-A af, hetgeen hem in de gelegenheid stelt om rechten te gaan studeren,
waarin hij in 1909 afstudeert. In 1916 promoveert hij op het proefschrift Rechtskundige
significa en hare toepassing op de begrippen: ‘verantwoordelijk, aansprakelijk,
toerekeningsvatbaar’ en nog in datzelfde jaar wordt hij privaatdocent aan de Universiteit van
Amsterdam.
In 1904 was inmiddels Pijpelijntjes verschenen, een roman die hij opdroeg aan zijn vriend
Aletrino. Aletrino herkende zichzelf in een van de hoofdpersonen en omdat de roman openlijk
homo-erotische scenes bevat, zag hij zich genoodzaakt, vanwege het aanstootgevend karakter
van het boek, alle nog verkrijgbare exemplaren op te kopen en zo verdere verspreiding tegen
te gaan. De roman heeft voor De Haan vergaande gevolgen. Hoofdredacteur P.L. Tak van Het
Volk ontslaat De Haan als medewerker. De Haan verliest ook zijn baan als onderwijzer en na
het verschijnen van zijn tweede homo-erotische roman Pathologieën (1908) wordt hij als
onbenoembaar aangemerkt voor het onderwijs.
In 1912 treedt De Haan toe tot de Nederlandse Zionistenbond. Hij gaat Hebreeuws studeren en
pakt de draad van zijn oorspronkelijke geloof weer op door te leven naar de orthodox-joodse
beginselen. In 1919 wordt De Haan door het Algemeen Handelsblad als correspondent
uitgezonden naar Palestina. De stukken die hij voor het Algemeen Handelsblad schreef,
werden door zijn zuster Carry van Bruggen in het jaar van zijn dood gepubliceerd onder de
titel Palestina (1924, herdrukt 2000). Geleidelijk wordt de toon van De Haans stukken in het
blad scherper en gaat hij zijn groeiende bezwaren tegen het zionisme openlijker uiten. Rond
1922 breekt hij met het zionisme, vooral vanwege het sterk nationalistische karakter ervan. De
Haan ontvangt een aantal dreigbrieven uit de hoek van de zionistische bevrijdingsorganisatie
en op 30 juni 1924 wordt hij daadwerkelijk in Jeruzalem doodgeschoten.
Als belangrijkste publicaties van De Haan worden doorgaans zijn beide romans Pijpelijntjes
en Pathologieën genoemd, maar ook zijn twee dichtbundels onder de titel Het joodsche lied
(1915, 1921) behoren daar toe. Pijpelijntjes en Pathologieën zijn geschreven in de traditie van
het naturalisme, met alle kenmerken van de woordkunst van de Tachtigers. Beide boeken
vertonen uitdrukkelijk ook decadente trekken in de sadistische scenes, het verfijnde genoegen
in de overprikkeling van de nerveuze helden en de esthetiek die wordt gezien in de combinatie
van pijn en genot. De Haan maakt gebruik van alledaagse spreektaal in zijn dialogen.
Daarmee geeft hij een zo natuurgetrouw mogelijk beeld van de bewoners van de Pijp in
Amsterdam waar zijn roman Pijpelijntjes speelt. Daarentegen vertonen zijn beschrijvingen de
typisch impressionistische stijl van de Tachtiger-naturalisten.
De Haans bundels poëzie Het joodsche lied bevatten veel gedichten naar aanleiding van
joodse feestdagen. In deze gedichten keert De Haan terug naar de vrome beleving van deze
feestdagen zoals hij die in zijn jeugd had leren kennen. Dat maakt dat deze poëzie zowel
gelegenheids- als belijdenislyriek genoemd kan worden.
In 1932 verscheen De Vriendt kehrt heim van Arnold Zweig, een sleutelroman over de
Palestijnse jaren van J.I. de Haan. In 1952 verschenen twee bundels Verzamelde gedichten,
bezorgd door K. Lekkerkerker, waarin ook de verspreide en nagelaten gedichten zijn
opgenomen, maar waarin het werk van vóór 1909 ontbreekt. In 1982, een jaar waarin veel
werk van De Haan opnieuw onder de aandacht werd gebracht, bezorgde Gerrit Komrij de
bloemlezing Ik ben een jongen in Zaandam geweest.
Literatuur: BNTL; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; Mies de
Haan. Jacob Israël de Haan, mijn broer (1954); Eddy Lex Israël. Jacob Israël de Haan. De
dichter van het Joodsche lied (1963); Jaap Meijer. De zoon van een gazzan. Het leven van
Jacob Israël de Haan 1881-1924 (1967); Jaap Meijer. Onze taal als een bare schat. Jacob
Israël de Haan en het Hebreeuws (1981); Kees Joosse. Arnold Aletrino. Pessimist met
perspectief (1986), p. 150-197; M. van Lieshout, ‘De “ondergangen” van “een zuiver
homosexueelen jongen”. De Haans Pathologieën als homosexuele en decadente roman’, in:
Deugdelijk vermaak. Opstellen over literatuur en filosofie in de negentiende eeuw (1987), p.
136-150; J.M.J. Sicking, ‘Judaism and literature in Carry van Bruggen and Jacob Israël de
Haan’, in: Studia Rosenthaliana 30 (1996) 1, p. 99-108; Mijn lied, mijn leed, mijn hartstocht.
Het leven van Jacob Israël de Haan (1881-1924) (1999); J. Meijer, ‘Het joodse boek in
vooroorlogs Mokum’, speciaal nummer van Uitgelezen boeken 8 (1999) 1/2; Lisette Lewin,
‘Jacob Israël de Haan en andere vroege pioniers’, in: Vorig jaar in Jeruzalem. Israël en de
Palestina pioniers (2e dr., 2002), p. 214-261; Rob Delvigne en Leo Ross. Een uitmuntend
letterkundig kunstenaar. Opstellen over Jacob Isarël de Haan (2002).
G. Stuiveling en G.J. van Bork
[Ingrijpend gewijzigd, november 2005]