Gossaert, Geerten
Pseudoniem van Frederik Carel Gerretson, Nederlands dichter, essayist en historicus
(Kralingen 9.2.1884 - Utrecht 27.10.1958). Hij groeide op in een christelijk milieu. Zijn
vader was actief voor de Christelijk Historische Unie en Gerretson zelf zou zich later een
kind van het Réveil noemen. Gerretson werkte enige tijd in de verfhandel van zijn vader.
Na een handelsopleiding, enige jaren kantoorwerk, een militaire officiersopleiding in Breda,
privélessen Latijn en Grieks en een onverwachte reis naar Mexico, ging hij in Brussel
sociologie studeren. De oorsprong van Gerretsons Groot-Nederlandse ideeën zijn te vinden
in deze Brusselse jaren. In 1913 werd hij ambtenaar op het departement van koloniën. In
1917 promoveerde hij in Heidelberg op een (ongepubliceerd) proefschrift met een
sociologisch onderwerp. In 1925 werd hij benoemd tot hoogleraar koloniale geschiedenis en
etnologie in Utrecht. In 1939 volgde een benoeming tot buitengewoon hoogleraar in de
constitutionele geschiedenis van het koninkrijk.
Gerretson was evenals zijn vader politiek actief. Van 1951 tot 1956 was hij voor de
Christelijk Historische Unie lid van de Eerste Kamer. Daarvoor was hij lid geweest van de
vooroorlogse Nationale Unie, een rechts georiënteerde beweging met antidemocratische
uitgangspunten. In de jaren waarin hij voor de Bataafsche Petroleum Maatschappij werkte
onderhield hij contacten met de latere minister-president Colijn en H.W.A. Deterding. In de
Londense jaren van zijn activiteiten voor deze onderneming kwam hij in contact met P.N.
van Eyck, met wie hij levenslang bevriend zou blijven, en met zijn latere collega-historicus
P. Geyl. Met Van Eyck en Geyl zou hij de redactie vormen van het tijdschrift Leiding
(1930-1931). Daarvoor had hij al gewerkt als redacteur van Ons Tijdschrift en Dietsche
Stemmen.
Geerten Gossaert is de dichter van één bundel poëzie: Experimenten (1911). Deze bundel
verschafte hem in de literaire kritiek de naam te behoren tot de ‘generatie van 1910’,
waartoe ook de dichters J.C. Bloem, P.N. van Eyck en A. Roland Holst gerekend werden.
Experimenten is een bundel die bij elke nieuwe druk een belangrijke uitbreiding kreeg. Bij
de opzet van de bundel speelde Gerretsons vriend, de dichter P.N. van Eyck, een
belangrijke rol. De eerste, bibliofiel gedrukte uitgave omvatte nog maar 20 gedichten, de
tweede druk al 39 verzen en pas met de elfde druk kreeg de bundel met 60 verzen zijn
definitieve omvang. In de eerste druk is nog een ontwikkeling waar te nemen van op de
Tachtigers geïnspireerde verzen (sonnetten en langere gedichten in de trant van Kloos'
‘Rhodopis’), naar kleinere verzen met een grote variatie in de verstechniek, naar een
groep verzen waarin Gossaert een strakke compositie hanteert en waarin hij zijn definitieve
vorm gevonden lijkt te hebben.
Het is zeer waarschijnlijk dat de onverwachte reis naar Mexico een tweeledig doel had.
Enerzijds was het een tijdelijke ontsnapping aan het milieu waarin hij opgroeide, anderzijds
was het een periode van bezinning om tot een oplossing te geraken in het innerlijk conflict
tussen verstand en scepsis tegenover gevoel en geloof. Scepticisme is Gerretson levenslang
blijven beheersen, omdat hij die lijnrecht tegengesteld zag aan het ‘rationalistisch geloof
aan de onbeperkte macht des verstands’. Die opvatting kleurt ook zijn historisch werk,
dat doordrongen is van de idee dat een objectieve geschiedschrijving niet mogelijk is, maar
altijd bepaald zal worden door eigen ervaringen en opvattingen. Belangrijke thema's in
Gossaerts poëzie zijn die van de ‘verloren zoon’ en van de ‘ballingschap’.
Maar het kernthema is toch wel dat van de ‘verbroken harmonie’. Dat uit zich in zijn
poëzie in begrippentegenstellingen als ‘lust en leed’, ‘onrust en rust’,
‘onvrede en vrede’, ‘verlangen en begeren’, begrippen die de botsing tussen
aardse werkelijkheid en de gezochte harmonie tot uitdrukking brengen.
Behalve de veel herdrukte bundel Experimenten schreef Gossaert essays over Swinburne
(1911) en Joost van den Vondel (Bij Vondels graf, 1937). Voorts schreef hij over de dichters
Bilderdijk en Da Costa, met wie hij affiniteit had. In dat verband is wel door
literatuurhistorici opgemerkt dat Gossaert met andere protestants-christelijke dichters zou
behoren tot het ‘derde Réveil’.
Als historicus heeft Gerretson zich beziggehouden met de geschiedschrijving van de
oliemaatschappij Shell, waarvan hij drie van de vier boekdelen kon voltooien onder de titel
Geschiedenis der ‘Koninklijke’ (1932-1941). Het vierde deel werd voltooid door G.
Puchinger, die ook Gerretsons Verzamelde werken (7 delen, 1973-1987) bezorgde. De
briefwisseling tussen Gerretson en Geyl werd in vijf delen uitgegeven door P. van Heer en
G. Puchinger (1979-1981). Zij verzorgden ook de Briefwisseling Gerretson - Van Eyck
(1984).
In 1950 werd aan Gerretson de Constantijn Huygensprijs toegekend voor zijn gehele
oeuvre. In datzelfde jaar begon hij voor De Telegraaf een wekelijkse bijdrage te schrijven,
waarmee hij zeer tegenstrijdige en felle reacties uitlokte.
Literatuur: BWN; Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; P.
Kenning, ‘Geerten Gossaert’, in: Literatuur en leven (1919), p. 139-162; G.H. 's-Gravesande, ‘Geerten Gossaert’, interview in: Sprekende schrijvers (1935, 19792), p.
29-42; F.J.J. Besier. Bij Gerretsons vijfentwintig-jarig hoogleraarschap. Met proeve ener
bibliographie (1950); In memoriam prof. dr. F.C. Gerretson. Herdenkingsredevoeringen
uitgesproken in de Aula van de Rijks Universiteit te Utrecht (1958); Annie Salomons,
‘Carel Gerretson/Geerten Gossaert’, in: Herinneringen uit den ouden tijd (deel 2,
1960), p. 9-32; Frank Gericke, ‘Frederik Carel Gerretson’, in: Jaarboek Mij der Ned.
letterkunde te Leiden 1959-1960 (1961), p. 81-91; N.J. Schuurmans. Gossaerts verzen als
taalkundige experimenten (1981); J. de Gier. Stichtelijke en onstichtelijke experimenten. Een
onderzoek naar Geerten Gossaerts dichterlijke ontwikkeling en de samenstelling van zijn
poëziebundel (1982); Emiel Henssen. Gerretson en Indië (1983); J.W. van Hulst. Gerretson
dichterbij (1985); Jan J. van Herpen. Gerretson en zijn afwijkingen (1990); J. de Gier,
‘De dichter als paria. Geerten Gossaert en Plato’, in: Marcel Fresco en Rudi van der
Paardt (red.). Naar hoger honing? Plato en het platonisme in de Nederlandse literatuur
(1998), p. 153-168; M. van Dijk. Frederik Carel Gerretson (1884-1958). Tussen vrijheid en
gezag, een studie naar de maatschappijkritiek van prof. dr. F.C. Gerretson (1999).
G.J. van Bork
[nieuw, februari 2005]