Genderen Stort, Reinier van
Reinier Johannes Willem van Genderen Stort, Nederlands romanschrijver en dichter
(Buitenzorg, Nederlands Indië 1.5.1886 - Wassenaar 7.1.1942). Het gezin Van Genderen
Stort woonde tot 1888 in het huis van zijn grootvader die goeverneur-generaal van
Nederlands Indië was. In 1888 vertrokken ze naar Nederland. Daar bezocht Van Genderen
Stort het gymnasium in Amsterdam en begon hij te schrijven, daarbij gestimuleerd door
Frans Mijnssen en Willem Kloos. Hij studeerde enige tijd Frans, hetgeen hem in contact
bracht met auteurs als Zola, Flaubert, Montaigne en Guy de Maupassant, schrijvers die zijn
werk sterk hebben beïnvloed.
Financieel gesteund door zijn moeder legde Van Genderen Stort zich geheel toe op het
schrijverschap. Hij publiceerde korte verhalen in De Stem, De Gids, Nederland en De
Nieuwe Gids. In 1912 verscheen zijn eerste boekpublicatie: Idealen en ironieën. Als gevolg
van een ongeneeslijke ziekte werd Van Genderen Stort in 1917 geheel blind en moest hij
zijn werk voortaan dicteren. Niettemin bleef hij op deze manier publiceren en in 1925
verscheen zijn meest bekende roman Kleine Inez, die door de Maatschappij der Nederlandse
Letterkunde te Leiden bekroond werd met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs.
Vanaf 1935 woonde Van Genderen Stort in Wapenveld in Gelderland, in het huis van zijn
jeugdvriendin Gon Waterman met wie hij in 1937 in het huwelijk trad. In deze omgeving
schreef hij twee dichtbundels: Najaarsvruchten (1936) en Rijmproeven (1937).
Het is echter vooral zijn proza waardoor hij bekend gebleven is. Dat proza kenmerkt zich
door de finzinnige psychologische portretten van personages uit de hogere bourgeoisie,
zoals in Paul Hooz en Lambert Brodeck (1913) en Hélène Marveil (1917). Veelal betreft dat
personages uit kleine provinciesteden die Van Genderen Stort zelf had leren kennen.
Doorgaans zijn dat personen die er een pessimistische en heidense levensbeschouwing op
na houden, al is er in later werk meer en meer sprake van een christelijk getint humanisme.
In zijn romans zoeken die personages naar zielsvrede door het overwinnen van de
disharmonie die veroorzaakt wordt door aangeboren fatale neigingen, zoals zinnelijkheid en
banaliteit.
Van Genderen Stort schreef een sterk gestileerd type proza, met een nadruk op lange en
precieus geformuleerde volzinnen en met een soms archaïsch taalgebruik.
Literatuur: BWN; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; Willem Kramer,
‘Een sierkunstenaar van het woord’, in: De Vooys-nummer van Nieuwe Taalgids 37
(1943), p. 71-79; G.H. 's-Gravesande, ‘Reinier van Genderen Stort’, in: Els
Bromberg e.a. Tweeëntwintig biografieën (1950), p. 17-19; P.N. van Eyck, [Over Hinne
Rode, 1929], in: Verzameld werk, deel 5 (1962), p. 170-202; M. ter Braak,
‘Werkelijkheid’, in: De Propria Curesartikelen 1923-1925 (1978), p. 333-339; G.H.
's-Gravesande, ‘R. van Genderen Stort’, interview in: Sprekende schrijvers (19792), p.
79-86; M. Nijhoff, ‘Peinzende over “Kleine Inez”’, in: Verzameld werk, deel
2 (1982), p. 418-433; Annie Salomons, ‘Reinier van Genderen Stort’, in:
Herinneringen uit de oude tijd (1984), p. 218-229; H.W. Hilberdink. Toen de schaduwen
hem omgaven. Over Reinier van Genderen Stort (1987).
G.J. van Bork
[nieuw, februari 2005]