Eekhout, Jan Hendrik
Nederlands dichter en prozaschrijver (Sluis 10.1.1900 -
Amsterdam 6.3.1978). Behoorde als protestants-christelijk schrijver met zijn
vroege poëzie tot de kring van Opwaartsche Wegen, maar hij werkte ook mee aan De Vrije
Bladen. Eekhout debuteerde met de bundel Louteringen (1927). Dreef in de jaren
dertig steeds meer in de richting van het nationaal-socialisme. Schreef in die tijd vooral
‘volks’ proza, waarin een zwakke afschaduwing van ‘Blut und Boden’-theorieën
een rol speelt. Daarbij richtte hij zich als Zeeuwsvlaming vooral op de Vlaamse gebieden,
getuige de roman Leven en daden van Pastoor Poncke van Damme in Vlaanderen
(1941) en zijn bewerking van De waarachtige historie van Tijl Uilenspiegel in
Vlaanderen (1940). Roel Houwink stelde in 1941 een bloemlezing uit Eekhouts poëzie
samen onder de titel De betooverde pelgrim. In de oorlog werd hem de
Meesterprijs 1941 voor zijn proza toegekend. Intussen werd hij beschuldigd van plagiaat en
raakte in een felle polemiek verwikkeld met G.H. 's-Gravesande.
Na de oorlog trachtte hij zich te rehabiliteren in het autobiografische Vlucht naar de
vijand (1954), waarvoor Anton van Duinkerken een inleiding schreef en waarmee hij de
jarenlange stilte rond zijn persoon verbrak. Eekhout schreef daarna een groot aantal romans,
ook voor de jeugd, zoals De duivelstoren (1962) en Het dorp bij de
hemel (1967).
Literatuur: J. Eeckhout, ‘Jan Eekhout’, in: Literaire profielen 9 (1940), p. 25-43; G.
de Sévooy, ‘De literaire verschijning van Jan H. Eekhout’, in: De Nieuwe Gids 57
(1942) II, p. 179-189; M. Gijsen, ‘Recensies’, in: Verzameld werk (dl. 6, 1977), p. 31-39, 437-445.
G.J. van Bork
[aangevuld, januari 2004]