Doorenbos, Willem
Nederlands prozaschrijver en letterkundige (Deersum 28.5.1820 - Den
Haag 18.2.1906). Studeerde klassieke en oosterse talen te Groningen,
Franeker en Leiden, was leraar te Zaandam en
rector van de Latijnse school te Winschoten. Van 1865 tot 1884 was hij leraar
Nederlands en geschiedenis aan een HBS te Amsterdam en had daar onder
anderen als leerlingen Perk, Kloos, Van der
Goes en Verwey. Onafhankelijk van oordeel, polemisch van
temperament en vrijzinnig in politiek en geloof, streed hij voor velerlei vernieuwing, maakte
vrienden onder de jongeren, maar tegenstanders onder zijn leeftijdgenoten. Zijn hoop op een
professoraat, gerechtvaardigd door zijn aanleg en zijn kennis, werd noch in 1865 te
Amsterdam noch in 1884 te Leiden vervuld.
Hij werkte met kritische artikelen mee aan verscheidene tijdschriften, onder meer aan De
Nederlandsche Spectator, onder de schuilnaam Keerom. Doordat hij een jaar lang
redactioneel werk verrichtte voor het weekblad De Amsterdammer, kregen de jonge
Amsterdamse Tachtigers daar toegang. Bij de Hooft-herdenking in 1881 hield Doorenbos een
geestdriftige rede, waarvoor Perk hem dankte in de opdracht van zijn gedicht ‘De schim
van P.C. Hooft’. Aan de eerste aflevering van De Nieuwe Gids (oktober 1885) werkte
Doorenbos mee met een historische bijdrage.
Tot zijn belangrijkste werken behoort een tweedelig geschrift over de Europese literatuur:
Handleiding tot de Geschiedenis der Letterkunde (1869, 1873; tweede herziene
druk 1883-1885).
Hoewel de invloed van Doorenbos op zijn leerlingen en jonge vrienden grotendeels
mondeling plaatsvond en uitvoerige correspondenties - waar die invloed zou zijn vastgelegd -
ontbreken, is zijn betekenis voor de literaire vernieuwing van 1880 boven alle twijfel
verheven, zij het meer door zijn individualistische persoonlijkheid dan door zijn artistieke
principes, waartoe bijvoorbeeld zijn afkeer van het naturalisme behoort.
Literatuur: NNBW; WP-lexicon; C.G.L. Apeldoorn. Dr. Willem Doordenbos (1948);
P. Kralt, ‘Willem Kloos en “De Amsterdammer”’, in: Maatstaf 30 (1982) 3, p.
17-32.
G. Stuiveling
[aangevuld, februari 2003]