Develing, Enno
Nederlands prozaschrijver (Den Haag 8.1.1933 - Den Haag 18.8.1999). Was
ambtenaar bij het Rijksbureau voor kunsthistorische documentatie van 1961 tot 1965. In 1966
werd hij wetenschappelijk assistent bij het Haagse Gemeentemuseum, waar hij
tentoonstellingen organiseerde van onder meer Minimal Art. In 1972 werd hij secretaris van
de Gemeentelijke Commissie Beeldende Kunst waarin hij de gemeente adviseerde over
kunstaankopen en in 1980 werd hij adjunct-hoofd van de afdeling Moderne Kunst van het
Gemeentemuseum. Over beeldende kunst schreef hij in de Kroniek voor Kunst en Kultuur en
het Museumjournaal. Delen van zijn prozateksten publiceerde hij in Gard Sivik en VAN. In
1964 debuteerde hij met de roman Alberto en ik, een nog vrij traditionele roman,
autobiografisch en psychologiserend. In 1966 verscheen Voor de soldaten, een
roman die een geheel andere koers aangeeft. Develing noemt zijn prozageschriften bij
voorkeur projecten, omdat hij de conventionele romanvorm afwijst en daarvoor in de plaats
een neutrale registratie van de werkelijkheid voorstaat waarbij de auteur niet als organisator
van de romanwerkelijkheid optreedt. Interviews vormen de grondslag van zijn romanprojecten
De maagden (1968) en Het kantoor (1973). In zijn in 1973
verschenen essay, Het einde van de roman, zet hij zijn ideeën over de
conventionele roman en de experimentele roman uiteen. Daaruit blijkt dat hij aansluit bij
avantgardisten uit de jaren '20 en '30: Duchamp, Malewich en Mondriaan, maar ook bij de
opvattingen van de latere Minimal Art-kunstenaars.
Literatuur: Kritisch lexicon; Oosthoek; WP-lexicon; P.H. Dubois, ‘Memorandum
6. De illusies van Enno Develing’, in: De verleiding van Gogol (1976), p. 141-147; P.
Spaninks, ‘Ontmaagding als kamertjeszonde, of: Enno Develing en de kritiek’, in: VAN
1 (1978) 7/8, p. 50-63; K.D. Beekman, [Over Enno Develing], in: De reportage als literair en
avantgardistisch genre (1984), p. 72-81.
G.J. van Bork
[aangevuld, februari 2003]