Cremer, Jacobus Jan
Nederlands prozaschrijver en kunstschilder (Arnhem 1.9.1827 - Den
Haag 5.6.1880). Stamde uit een welgestelde, kunstzinnige familie en toonde reeds vroeg
talent voor tekenen, voordracht en toneel. Opgeleid voor schilder, ging hij zich echter wijden aan de
literatuur. Na zijn huwelijk in 1852 woonachtig te Loenen a.d. Vecht, vanaf 1857 in
Den Haag.
Zijn historische roman De lelie van 's-Gravenhage (1851) werd een mislukking,
evenals de dickensiaanse roman Daniël Sils (2 dln., 1856). Succes behaalde hij echter
met de gedeeltelijk in dialect geschreven dorpsvertellingen Betuwsche novellen (2 dln,
1856) en Overbetuwsche novellen (1857) in de trant van Auerbach, Reuter en
Conscience, welk genre hij daarmee in Nederland introduceerde en waarin hij veel
navolging vond. Ze werden talloze malen herdrukt. Op zijn debuut De lelie van 's-Gravenhage
volgden talloze idyllische en vaak moralistische novellen, meestal met Betuwse, later ook met
Scheveningse achtergrond. Door de toeloop die hij met de voordracht van zijn verhalen genoot en
zijn zakelijke overeenkomsten met uitgevers werd hij een van de eerste beroepsletterkundigen in
Nederland.
Maatschappelijke bewogenheid spreekt uit de romans Anna Rooze (3 dln., 1868;
over rechtstoestanden) en Tooneelspelers (1875). Zijn voordracht uit 1863,
Fabriekskinderen, en zijn persoonlijke bemoeiingen (o.a. bij Thorbecke) hebben
geleid tot de eerste wetgeving tegen de kinderarbeid, het zogenaamde kinderwetje van Van Houten
uit 1874.
Zijn roman Dokter Helmond en zijn vrouw (2 dln, 1870) werd vanaf juli 1869 als
feuilleton in Het Vaderland gepubliceerd. Door velen werd Cremer gezien als de Nederlandse
Dickens.
Literatuur: Oosthoek; WP-lexicon; A. Ising, in: Levensberichten Mij Nederl. Letterk.
(1879-1880); J. ten Brink, ‘Jacobus Jan Cremer’, in: Gesch. der Noord-Nederlandsche
letteren in de XIXe eeuw (dl 2, 1888), p. 459-505; H. Sanders. J. Cremer (1952); J. Elemans,
‘De boer in de Betuwe’, in: De muze op klompen (1972), p. 32-41; N. Maas, ‘J.J.
Cremer’, in: N. Maas (red.). Grote doden (1986), p. 7-11; P. Post, ‘Het toneel in scène
gezet’, in: Literatuur 7 (1990) 4, p. 213-221; W. Loos, ‘Jacob Cremer (1827-1880). De
schrijver van ‘Betuwsche novellen’ als schilder van de Veluwezoom’, in: Bulletin
Rijksmuseum 43 (1995) 3, p. 181-194, 234-236; H. Eijssens, ‘Het dossier
‘Fabriekskinderen’’, in: Jaarboek Letterkundig Museum 8 (1999), p. 19-34.
G.W. Huygens en G.J. van Bork
[ingrijpend gewijzigd, november 2002]