Coopman, Theophiel
Vlaams auteur (Gent 24.11.1852 - Schaarbeek 4.6.1915). Werkte als
ambtenaar bij het Belgische Ministerie voor de spoorwegen. Schreef liederen en gedichten. Bekend
gebleven is het lied Mijn Vlaandren heb ik hartlijk lief dat op muziek gezet is door
G. Antheunis. Richtte met V. dela Montagne het belangrijke tijdschrift
Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle (1878-1897) op. Met L. Scharpé samen
schreef hij een Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde van het jaar 1830 tot heden (1899-1910). Daarnaast werkte hij aan een
Bibliographie van den Vlaamschen taalstrijd die van 1904 tot 1914 in 10 delen verscheen. Met
V. dela Montagne stelde hij de bloemlezing Onze dichters. Een halve eeuw Vlaamsche poëzie
1830-1880 (1880) samen.
Coopman is vooral van belang gebleven vanwege zijn activiteiten op het gebied van de Vlaamse
Beweging en de Vlaamse literaire geschiedenis. Niettemin schreef hij enkele dichtbundels, zoals
Lenteliederen (1876) en Gedichten en gezangen (1879) die hem als
dichter van Van Nu en Straks bekendheid brachten.
Literatuur: Oosthoek; WP-lexicon; L. Baekelmans, ‘Theophiel Coopman’, in:
Jaarboek Kon. Vl. Acad, voor taal- en letterkunde (1946-1948); K. van de Woestijne,
‘Theophiel Coopman’ in: Verzameld journalistiek werk (dl 8, 1992), p. 148-151.
G.J. van Bork
[nieuw, november 2002]