Brouwers, Jeroen
Jeroen Godfried Maria Brouwers, Nederlands prozaschrijver (Jakarta 30.4.1940).
Van 1961 tot 1964 in de journalistiek. Vanaf 1964 verbonden aan uitgeverij Manteau te
Brussel, waar hij na een conflict met directeur Julien Weverbergh in
1976 ontslag nam. Over dat conflict schreef hij een scherp polemisch opstel ‘Jeroen Weverbergh
en ergher’, opgenomen in Mijn Vlaamse jaren (1978). Wijdde zich vervolgens
geheel aan het schrijverschap.
Het karakteristieke van zijn werk is dat hij de feiten uit zijn leven bijzet in een praalgraf van literatuur,
waardoor hij schittering verleent aan wat hij liefheeft en wat hij haat. Het is om die reden dat er
tussen zijn kritisch en creatief proza geen strikte scheiding valt te maken. Beide categorieën komen
bij hem voort uit dezelfde autobiografische achtergrond. Zelf heeft hij zijn thematiek ooit omschreven
als ‘liefde, literatuur en dood’; het netwerk van de onderlinge relaties tussen de componenten
van deze trits vormen het patroon waarbinnen zijn romans, verhalen en essays zich bewegen.
Schrijvend over zichzelf legt de auteur een personage vast dat in feite niet bestaat en alleen op papier
aanwezig is omdat de auteur achter dat personage verdwijnt. Daarmee worden Brouwers' boeken
de enige sporen die hij nalaat, de tekens die zijn bestaan bevestigen.
Na zijn debuutbundel, Het mes op de keel (1964), publiceerde Brouwers de roman
Joris Ockeloen en het wachten (1967) waarmee hij de Vijverbergprijs verwierf. Het
boek viel van de kant van de kritiek een unanieme waardering ten deel vanwege de compositorische
en stilistische kwaliteiten. Deze eigenschappen kenmerken ook de autobiografische geschriften
Groetjes uit Brussel (1969) en Zonder trommels en trompetten
(1973), waarin de stijl barokker werd. In 1977 verscheen de roman Zonsopgangen
boven zee, die door een grotere distantie tussen de schrijver en zijn ik-figuur het
autobiografisch element verhult, maar wint aan psychologische diepgang.
Vanuit het principe dat ‘niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’ bouwt Brouwers
welbewust aan een oeuvre dat duidelijk een onderlinge samenhang vertoont en waarmee zijn eigen
bestaan onlosmakelijk verbonden is. Zowel Het verzonkene (1979) als
Bezonken rood (1981) en Winterlicht, een vergeetboek (1984)
behoren tot de roman fleuve van zijn leven, waarin hij niet alleen polemisch stelling neemt tegenover
literaire kritiek en politiek klimaat, maar tevens de eigen relatie tot de moeder en anderen nader
bepaalt. De ‘roman’ Bezonken rood veroorzaakte een felle polemiek over het
waarheidsgehalte van Brouwers' beschrijving van het Japanse kamp waarin hij met zijn moeder en
zus in Indonesië verbleef. De roman Het verzonkene werd bekroond met de Multatuliprijs 1980.
In de eerder gegeven thematiek past ook duidelijk een boek als De laatste deur
(1983), essays over zelfmoord in de Nederlandse letteren, waaraan persoonlijke ervaringen met
zelfmoordenaars ten grondslag liggen. In 1983 werd Brouwers' hoorspel Zonder onderschriften
voor toneel bewerkt door Carel Alphenaar en opgevoerd door toneelgroep Centrum.
Brouwers is een gedreven polemist die in dat opzicht in de traditie staat van
Multatuli, Van Deyssel, Du Perron en
Hermans. Met Van Deyssel heeft hij vooral de barokke schrijfstijl gemeen en met
de anderen vooral de scherpte van toon. Zijn werk valt moeilijk in te delen in de ontwikkeling van
de Nederlandse literatuur. Misschien is een positie tussen modernisme en postmodernisme nog wel
de meest aanvaardbare plaatsing voor dit unieke schrijverschap.
In 1992 kreeg Brouwers de Orde van de Vlaamse Leeuw voor zijn verdiensten bij het bevorderen
van de integratie van Noord en Zuid. In 1993 werd hem de Constantijn Huygensprijs voor zijn
gehele oeuvre toegekend en in 2001 kreeg hij de AKO-prijs voor zijn roman Geheime
kamers (2000).
Literatuur: Kritisch lexicon; Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; T. van Deel,
‘Orpheus in de lift’, in: Bij het schrijven (1979), p. 105-125; Wam de Moor, ‘Alleen
mijn sterven zal ik niet beschreven hebben’, in: Wilt u mij maar volgen? (1980), p. 268-289;
Wam de Moor, ‘Wie is aangetast zal niet genezen’, in: Ons Erfdeel 25 1982) 1, p. 22-35; J.
Goedegebuure. Tegendraadse schoonheid. Over het werk van Jeroen Brouwers (1982); Jeroen
Brouwernummer van Bzzlletin 11 (1982) 98; J. Paardekooper. Jeroen Brouwers: Bezonken rood
(1984); J. Diepstraten. De literaire wereld van Jeroen Brouwers (1985); H. Dütting (red.). Over
Jeroen Brouwers. Kritische motieven (1987); K. Hageraats. Het symfonion van Jeroen
Brouwers (1988); B. Vervaeck, ‘Altijd eender, altijd anders. Ontwikkelingen in het werk van
Jeroen Brouwers’, in: Ad Zuiderent (red.). Jan Campertprijzen 1993 (1993), p. 7-23; K.
Verhoeven. Jeroen Brouwers' De zondvloed, de schrijver en zijn schrijverschap (1994); G.
Debergh (red.). Brouwers in Brussel, 1964-1976 (2000).
J. Goedegebuure en G.J. van Bork
[ingrijpend gewijzigd, februari 2002]