Bilderdijk, Willem
Noord-nederlands dichter, toneelschrijver, prozaschrijver en geleerde (Amsterdam
7.9.1756 - Haarlem 18.12.1831). Omdat hij door een ongeluk aan zijn linkervoet van
zijn zesde tot zijn zestiende jaar tot een bijna voortdurend thuiszitten gedwongen was, was zijn
eerste kennis van mens en wereld bijna uitsluitend op lectuur gebaseerd. Na enkele jaren op het
belastingkantoor van zijn vader (die vroeger arts was geweest) gewerkt te hebben, studeerde hij
rechten te Leiden (1780-1782). Vestigde zich nadien als advocaat te 's-Gravenhage en verwierf bekendheid als verdediger van onvermogende
‘oranjeklanten’, die in de tijd der ‘patriotten’ voor de rechtbank werden gedaagd. Bij
de komst der Fransen in 1795 weigerde Bilderdijk de van advocaten geëiste eed
op het nieuwe bewind af te leggen en werd als gevolg daarvan het land uitgewezen. Hij vertrok via
Duitsland naar Engeland, met achterlating van zijn vrouw en twee kinderen (sedert 1785 was hij
getrouwd met Catharina Rebecca Woesthoven, maar dit huwelijk bleek al spoedig een mislukking).
In Engeland voorzag hij in zijn onderhoud als vertaler, geneesheer, portrettist en docent Latijn en
Italiaans. In deze laatste hoedanigheid kwam hij in contact met de jonge en intelligente Katharina
Wilhelmina Schweickhardt, voor wie hij liefde opvatte.
In 1797 tekende hij in zijn bijbel aan dat hij K.W. Schweickhardt tot vrouw had genomen, maar
voor het bestaan van een kerkelijk of burgerlijk huwelijk met haar is geen bewijs aanwezig en de
scheiding van Catharina werd bij afwezigheid van Bilderdijk pas uitgesproken in 1802. Kort na
elkaar vertrokken Bilderdijk en zijn tweede vrouw in 1797 naar Duitsland, waar hij in een groot
aantal vakken onderricht gaf. Keerde in 1806 naar Nederland terug en ontving daar financiële steun
van de door hem zeer vereerde koning Lodewijk Napoleon. Zowel onder diens bewind als onder
dat van de latere koning Willem I deed Bilderdijk vergeefse pogingen om te worden benoemd tot
hoogleraar.
In 1816 begon hij een privatissimum in de vaderlandse geschiedenis te Leiden, waarin
hij zijn antirevolutionaire en ultramonarchale denkbeelden overdroeg op een kleine kring studenten,
onder wie Is. da Costa, G. Groen van Prinsterer en J. van
Lennep. Zijn collegedictaten werden na zijn dood uitgegeven door H.W. Tydeman als
Geschiedenis des vaderlands (13 dln., 1833-1853), die naast vele onjuistheden ook belangrijke
correcties bevat op de door nationale vooroordelen verduisterde praktijk der Nederlandse
geschiedschrijving. In 1827 verhuisde Bilderdijk naar Haarlem, waar hij vier jaar later
stierf.
Zijn oeuvre is zeer uitgebreid. In proza schreef hij onder meer polemische geschriften over diverse
onderwerpen en verhandelingen over rechtsgeleerdheid (in het Latijn), taal- en letterkunde,
plantkunde (in het Frans), perspectief, wijsbegeerte, godgeleerdheid en geschiedenis. Als dramaturg
publiceerde hij in 1808 de oorspronkelijke treurspelen Floris de Vijfde,
Willem van Holland en Kormak, maar een literair-historisch onderzoek
heeft ook talrijke ontwerpen en fragmenten aan het licht gebracht.
De Dichtwerken van Bilderdijk (1856-1859) werden na zijn dood bijeengebracht in
vijftien delen van ca. vijfhonderd pagina's. Zijn verzen verraden dat hij als kunstenaar leefde op de
breuklijn van classicisme en romantiek. Daardoor kondigt hij enerzijds de moderne directe
dichtkunst van het individuele gevoel aan, terwijl hij anderzijds gebonden blijft aan de classicistische
vormgeving. Bilderdijks omvangrijke leer-ode De kunst der poëzy kan beschouwd
worden als een keerpunt in de ontwikkeling van zijn poëticale denkbeelden. Het gedicht, dat in
1809 of in het begin van 1810 door Bilderdijk zelf werd voorgedragen voor het culturele
genootschap Felix Meritis, plaatst hem op slag midden in de discussie over de internationale
romantiek. Bilderdijk verwerpt in dit gedicht elke classicistische regelzucht en ontwerpt een ars
poëtica die haaks staat op de poëticale traditie van Aristoteles tot en met Boileau's L'art poétique
(1674). Daartegenover stelt hij de ‘ware dichter’ die uitgaat van het gevoel: poëzie is
uitstorting van gevoel. Het is deze opvatting die de oudere Willem Kloos ertoe
bracht in hem een grote voorganger te zien.
Zowel in zijn eigen tijd als na zijn dood is Bilderdijk fel bestreden en zeer bewonderd. De
geschiedenis van de Bilderdijk-waardering is een ‘boek’ apart, waarin men helaas weinig
objectieve ‘hoofdstukken’ aantreft. Van Jan en Annie Romein is de kwalificatie ‘gefnuikt
genie’ afkomstig, een mislukt genie, dat zij niettemin een hoofdstuk waardig achten in hun
Erflaters van onze beschaving (19567). Het valt niet te ontkennen dat Bilderdijk de toon heeft
gezet voor het Réveil en de hele antirevolutionaire beweging met leerlingen en volgelingen als Groen
van Prinsterer, Isaäc da Costa, Willem de Clercq en vele anderen. De schokgolven die dat veroorzaakte zijn
tot op de dag van vandaag voelbaar gebleven.
Een van de hoogtepunten van Bilderdijks lyriek is het korte gedicht Gebed, waarin zijn door
tegengestelde gevoelens van plicht en liefde veroorzaakt persoonlijk drama van einde 1796, tot
waarachtige poëzie is uitgekristalliseerd. Op verzoek van de secretaris van de koning, Dupré, schreef
hij in 1806 zijn ode Napoleon, waarvan de gedrukte vorm afweek van het
oorspronkelijke handschrift door wijziging van een tweetal strofen en het achterwege laten van de
slotstrofe. Vooral in de oorspronkelijke vorm blijkt duidelijk, dat hij Napoleon slechts bewonderde
als bedwinger van het monster der revolutie, die de staatsorde heeft hersteld, en hem zijn hulde
alleen dan waardig achtte, indien de keizer inderdaad de wegbereider van Christus' vredemonarchie
blijkt te zijn. Vermeldenswaard is dat deze ode begint met een verheven lofzang op de poëzie,
waarin een kosmische zelfvergroting van de dichter treft, die later bij Perk en
Marsman een soortgelijke rol speelt. Beroemd door zijn extatische delen is ook het
gedicht Afscheid, dat Bilderdijk na de inlijving van zijn vaderland bij Frankrijk, in
1811 heeft voorgedragen in openbare bijeenkomsten van letterkundigen. Hij ziet in dit gedicht terug
op zijn eigen leven en zijn hoedanigheid als dichter, neemt afscheid van zijn landgenoten nu hij, met
het verdwijnen van zijn vaderland als onafhankelijk rijk, ook zijn eigen stervensuur gekomen acht. In
de slotstrofen voorspelt hij echter ‘stervend’ het herstel van Holland, dat zijn ‘brekend
oog’ ontwaart in het ‘wemelend verschiet’.
Omvangrijke leerdichten van Bilderdijk zijn het ongeveer drieduizend alexandrijnen tellende
De ziekte der geleerden (1807), een van grote medische kennis getuigende
schildering van het lichamelijk lijden waaraan de dichter ten prooi was. De
geestenwareld (1811), gaat over de bestemming van de mens na de dood en occulte
contacten op aarde met de geesten der reeds gestorvenen. In De dieren (1817), stelt
hij dat deze schepselen incarnaties zijn van gevallen engelen.
De ondergang der eerste wareld is het onvoltooid gebleven epos, waarvan vier
zangen en een fragment van de vijfde zang (te zamen ongeveer 3000 alexandrijnen) zijn geschreven
in 1809 en 1810. Deze fantastische verbeelding van de wereld voor de zondvloed vertoont
ondermeer verwantschap met de joods-Arabische traditie en met het werk van Milton en
Klopstock.
Er is een Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’ die sinds 1984 een mededelingenblad uitgeeft
onder de titel Het Bilderdijk Museum, waarin allerlei bijdragen over Willem
Bilderdijk en zijn tijd verschijnen.
Literatuur: R.A. Kollewijn. Bilderdijk, zijn leven en zijn werken, 2 dln. (1891); Gedenkboek
Mr. W. Bilderdijk (1906); H. Bavinck. Bilderdijk als denker en dichter (1906); G. Gossaert.
Bilderdijk (1947), essays; M.J.G. de Jong en W. Zaal. Bilderdijk, een overzicht van zijn leven
en een keuze uit zijn werken (1960); C. de Deugd, in Metafysisch grondpatroon van het
romantische literaire denken (1966) p. 373-427; M.J.G. de Jong, ‘Toegang via
liefdesbrieven’, in: Van Bilderdijk tot Lucebert. Tekst en context van Nederlandse gedichten
(1967), p. 18-45; F.C. Gerretson, in: Verzamelde werken (dl. 1, 1973), p. 132-177, 364-377,
591-607; M.J.G. de Jong. Taal van lust en weelde. Willem Bilderdijk et la littérature italienne
(1973); P.H. Schrijvers. Buiten de perken. Horatius' dichtkunst en Bilderdijks ‘De kunst der
poëzy’ (1980); A. Pierson, in: Oudere tijdgenooten (19824); M. van Hattum e.a. (red.). Folia
Bilderdijkiana, bladen voor Bosch (Ver. ‘Het Bilderdijk Museum’, 1985); H.C. Gall.
Willem Bilderdijk en het privatissimum van professor D.G. van der Kerssel (1986); O.
Praamstra, ‘Conrad Busken Huet en Willem Bilderdijk’, in: Voortgang 7 (1986), p. 239-286; M. van Hattum en J. Zwaan (ed.). Bilderdijks boekenwijsheid. Symposium 28-29 april
1988 (1989); H.H.J. de Leeuwe. Bilderdijk, het drama en het toneel (1990); M.J.G. de Jong,
‘Een fabelachtige ezel’, in: Literatuur, een spel zonder grenzen (1991), p. 95-104; W. van
der Zwaag. Willem Bilderdijk, vader van het Réveil (1991); J. van Eijnatten, ‘De hebbelijkheid
van wel te denken en het dichterlijk genie: esthetische en ethische opvattingen van Willem Bilderdijk
tussen 1777 en 1780’, in: ‘De Nederlandse Verlichting’, spec. nummer van Geschiedenis
van de Wijsbegeerte in Nederland 5 (1994) 1/2, p. 1-2, 93-120; T. Geerts. Het Bilderdijk-Museum. Catalogus van kunstvoorwerpen (1994); L. Engelfriet. Bilderdijk en het jodendom.
Bilderdijks waardering van het joodse denken in confrontatie met zijn tijd (1995).
M.J.G. de Jong en G.J. van Bork
[ingrijpend gewijzigd, februari 2002]