Berghuis, Hans
Johannes Wilhelm Antonius Berghuis, Nederlands dichter en prozaïst
(Apeldoorn 12.2.1924 - Haelen 27.12.1994). Studeerde aan het
seminarie van Tilburg. Verbleef in 1942 in het sanatorium Hornerheide wegens
longtuberculose en begon daar te schrijven voor de clandestiene tijdschriften Stijl en Overtocht
onder het pseudoniem H. Brands. Sedert 1946 was hij werkzaam als journalist en redacteur van
onder meer het Limburgs Dagblad en De Maasbode.
Berghuis' officiële debuut is de poëziebundel Stanza's voor haar (1947), in 1950
gevolgd door de gedichtencyclus Grote en kleine metten voor jou. Daarna volgden
enkele romans, zoals Pleidooi voor een zondaar (1952) en Niet naar de
maan gaan (1964). Na 1964 schreef hij lange tijd geen creatief werk meer, maar vanaf
1984 verscheen er opnieuw poëzie: Postpapier voor Nigra (1984), Plaatsen
van onherbergzaamheid (1986), Etruskische gezangen (1989) en
Kleitabletten (1990).
In veel van Berghuis' poëzie is er sprake van een rusteloos zoeken om te ontkomen aan de
essentieel menselijke eenzaamheid. In de vroege poëzie worden vreemde landen en culturen als
toevluchtsoord gezocht, in de latere poëzie vooral oudere culturen. Berghuis' romans worden
gekenmerkt door de dreiging die kan uitgaan van traditie en dogma, die niet alleen de relatie man-vrouw kan verstoren, maar in feite elk intermenselijk contact.
Berghuis' literatuuropvatting verlangt van schrijver en lezer een stellingname in de eigentijdse
problematiek. Daarbij kan de kunst niet zonder emotie. Gecompliceerde gevoelens vereisen een
gecompliceerde expressie. Die opvattingen droeg hij ook uit in de vele recensies die hij tussen 1960
en 1967 voor de Volkskrant schreef.
Berghuis was voorts actief als vertaler, o.m. van Spaanse copla's: Tweehonderd copla's
zoals Spanje ze zingt (1961) en Coplas. Een mand vol noten (1979).
Literatuur: Kritisch lexicon; Oosthoek; H.H. ter Balkt, H. Beurskens e.a. Geijkte tijd
(1989) liber amicorum; Lieske Tomas, ‘Beelden uit Limburgse bomen’, in: Een hoofd in de
toendra (1989), p. 157-167; R. Ekkers, ‘Eigenzinnige dichters’, in: De Gids 152 (1989) 10,
p. 822-824; R. van der Paardt, ‘Het raadsel der Etrusken’, in: Ons Erfdeel 33 (1990) 2, p.
287-289; H. Beurskens, ‘Fuffluns in Limburg’, in: De Revisor 19 (1992) 1, p. 88-93; G.
Middag, ‘De ideale straf voor een dichter’, in: Alles valt in stukken uiteen; beschouwingen
over poëzie (1993), p. 21-25; R. van der Paardt, ‘De Dido-cyclus van Hans Berghuis’, in:
C.A.C.M. Fisser e.a. (red.). Receptie van de klassieken (1995), p. 103-117.
G.J. van Bork
[nieuw, februari 2002]