rust', waar een dichterskring (Jacob Steendam, Karel Verloove, Pieter Verhoek)
bijeenkwam, die tot doel had door dichterlijk werk op te voeden tot ware
deugdzaamheid (Parnassus aan 't IJ, 1663).
Zoet onderging bij zijn dichtwerk door veelvuldig
vertalen en bewerken invloeden van versch. auteurs en uit meerdere talen. Er
zijn drie kluchten van hem bekend: het Tweede deel van drooge Goosen
(1636), een vervolg op Drooge Goosen (1630) van Jan Harmensz. Krul,
Jochem-Jool ofte Jalourschen-Pekelharingh (1637) en Zabynaja, of
vermomde loosheid (1648). In al deze stukken is sprake van huwelijksontrouw
ten opzichte van een sukkelachtige echtgenoot. Jochem-Jool is een
omwerking van een Duits origineel, Ein lustig Pickelhärings-Spiel,
dat op zijn beurt weer een `vertaling' is van een Engels stuk, door Engelse
komedianten in Duitsland opgevoerd. Op dezelfde bron of op het stuk van Zoet is
Jan Vos' Klucht van Oene (1642) gebaseerd. In de concurrentie van beide
kluchten ligt de primaire oorzaak van de grote vijandschap tussen Vos en Zoet.
Zabynaja heeft een Spaanse bron.
In het herdersspel Clorinde en Dambise (1640)
toont Zoet zich een navolger van P.C. Hooft (Granida) en Krul.
Olimpia (1640) en Thimoklea (1641) zijn treurspelen, waarin Zoet
zich bij het Frans-classicisme tracht aan te sluiten, o.a. door het achterwege
laten van `onnoodighe raeskallinghen van enckelde perzoonen'. Voor
Olimpia vond hij de stof in een uit het Frans vertaalde novellenbundel,
voor Thimoklea in de klassieke oudheid (de geschiedenis van Alexander de
Grote). In 1650 verscheen de tragikomedie Kornelia Bentivogli of: Geluckige
ongelucken, naar een novelle van Cervantes.
Zoet ontwierp ook tableaux-vivants. Hel en hemel
(1675), gemaakt n.a.v. de vrede van de Pyreneeën tussen Frankrijk en
Spanje (1659), bestaat grotendeels uit zulke vertoningen. Met zijn allegorische
figuren houdt hij zich aan de traditionele manier van voorstellen, bekend uit
Ripa's Iconologia. Spot- en hekeldichten maakte hij op politieke
figuren, op kerkelijke toestanden en op de ondeugden van zijn tijd (o.a. de
windhandel). Lofdichten schreef hij vooral op de Oranjes. Verder zijn enkele
bruiloftsgedichten en de emblematabundel Maagdenbaak (1641) bekend. In
ethisch opzicht is Zoet verwant aan Jan Luiken, getuige beider gedichten op de
wellevenskunst.
Zoet is in de eerste plaats om cultuur-historische
redenen van betekenis. Zuiver literair is hij op zijn best in de
hekeldichten.