Witte, Jacob Eduard de
Genoemd De Witte van Haemstede, Noordnederlands dichter
en (toneel)schrijver (Den Bosch 1.4.1763-'s-Gravenhage 14.6.1853). Een deel van
zijn jeugd bracht hij door in Amsterdam, in een kring van magistraten en
kunstenaars. Stamde uit een militair geslacht en werd onderofficier. Toen hij
in 1782 was gedetacheerd op Schouwen-Duiveland werd hij verdacht van
landverraad aan de Engelsen en door de Hoge Krijgsraad tot de galg veroordeeld,
maar door overwegingen van juridische competentie opnieuw berecht door het Hof
van Holland en veroordeeld tot zes jaar hechtenis en eeuwige verbanning uit
Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland. Trachtte zich te rechtvaardigen in de
als autobiografisch gepresenteerde, nog steeds niet gepubliceerde Fragmenten
uit de roman van mijn leeven, een boeiend verhaal maar zeker niet
betrouwbaar als biografische bron.
In de Gevangenpoort begon hij met schrijven. Zijn debuut
was Cephalide (1786), een sentimentele briefroman, gevolgd door
`mengelwerk', geïnspireerd op Feiths Julia. In het gevang maakte
hij kennis met de schrijvers Margareta de Cambon, Jean-Henri des Villates,
Cornelia Lubertina van der Weyde en met zijn latere vrouw, Maria van Zuylekom
(1759-1831). Samen met haar schreef hij de briefroman Henriëtte de
Grandpré (1789). Ondanks zijn rooms-katholieke doop, liet hij na
zijn vrijlating (1790) zijn huwelijk in de gereformeerde kerk bevestigen; ook
zijn kinderen werden gereformeerd gedoopt. Zijn verbanningen leidden tot
kortstondige verblijven en zwerftochten door het land. Vele malen werd hij
opnieuw gevangengezet, hetzij vanwege doorbreking van het bannissement, hetzij
op verdenking van frauduleuze handelingen. Zijn politieke stellingname was niet
vrij van opportunisme.
Zijn literaire activiteiten omvatten o.a. journalistieke
arbeid en medewerking aan almanakken (Wed. Doll). Verder schreef hij romans,
gedichten en toneelstukken.