diepte-psychologische en parapsychologische
symbolen, verbonden met restanten van luguber en demonisch volksgeloof. Zijn
gedichten krijgen door hun suggestieve verhaaltrant, hun volgehouden
strofenbouw en hun geraffineerde rijmtechniek vaak het karakter van balladen.
Tijdens een paar reizen naar Spanje ontdekte hij hoezeer het wild-sombere
Spaanse landschap en het Spaanse volkskarakter in wreedheid en
gepassioneerdheid hem vertrouwd waren. Een groot succes verwierf de bundel
Copla's (1935), waarin hij dozijnen Spaanse volksliederen van allerlei
stijl en stemming in een voortreffelijke vertaling bijeenbracht.
Kon men aanvankelijk nog menen dat de poëzie van De
Vries `buiten de tijd' stond, de catastrofale jaren dertig bewezen het
tegendeel: de bundels Nergal (1937) en Toovertuin (1946) zijn
vervuld van verbeeldingen die in hun sombere en bezeten romantiek niets weg
hebben van escapisme. Deze poëzie wordt in haar fantastische sfeer
geëvenaard door de schilderijen en vooral de tekeningen van zijn hand, die
zonder illustratief te zijn toch aandoen als grafische benaderingen ervan.
Overtuigd van de oeroude waarden gelegen in de beheersing van de verstechniek
(`maat en rijm zijn tovertrommen'), verzette hij zich in zijn
poëziekritieken tegen de experimentele ontbindingsverschijnselen van de
jaren vijftig.
Al bezocht hij Spanje onder Franco niet meer, toch heeft
dit land hem steeds bezig gehouden. In 1965 verscheen Iberia, krans van
reisherinneringen, in 1971 Goyescos, geïnspireerd op het werk
van Goya en ook een bundel in het Spaans geschreven gedichten: Cantos
extraviados.
Mede door zijn geïsoleerde leven in het noorden
heeft dit zeer persoonlijke en bizarre talent in `Holland' lange tijd niet de
erkenning gevonden waarop het aanspraak had mogen maken. In 1976 ontving hij
echter de P.C. Hooftprijs.