Vollenhove, Joannes
Noordnederlands dichter (Vollenhove
2.6.1631-'s-Gravenhage 14.3.1708). Zoon van burgemeester van Vollenhove.
Studeerde theologie te Utrecht onder Voetius en Hoornbeek en vanaf 1653 te
Groningen, o.a. bij Maresius. Was tien jaar predikant te Zwolle en vanaf 1665
te 's-Gravenhage. In 1675 ontving hij een eredoctoraat te Oxford. Om
gezondheidsredenen legde hij in 1705 het predikambt neer. Als dichter werd hij
zeer geprezen door Vondel, en dichters als Rotgans en Sluiter zagen hoog tegen
hem op.
In de kerkstrijd nam Vollenhove een gematigde houding
aan. Zijn briefwisseling met de remonstrantse predikant Geeraert Brandt werd
uitgegeven in Joan de Haes, Het leven van Geeraert Brandt (1740); die
met Rotgans ten dele in Poëzy (1715). Als zijn belangrijkste werk
beschouwde men in de 17de eeuw het uitvoerige gedicht Kruistriomf
(1656), een vlot, maar al te pathetisch dichtwerk, een schoolvoorbeeld van
`Parnastaal' (een woord door hem zelf gesmeed). Een verzamelbundel verscheen in
1686 te Amsterdam onder de titel Poëzy, waarin veel vertalingen en
gelegenheidspoëzie van een persoonlijk en nationaal karakter. Een deel van
de hierin opgenomen gedichten, nl. de stichtelijke poëzie, vermeerderd met
latere verzen, werd in 1750 uitgegeven onder de titel Kruistriomf en
Gezangen, met een inleiding van J. Spex. Deze bundel, op typisch
18de-eeuwse manier ingedeeld, bevat kruis-, feest-, boet-, troost-, lof-, wek-
en mengelzangen. Vollenhove bestreed als purist de invloed van het Frans en hij
pleitte voor een verzorgd taalgebruik in het gedicht `Aan de Nederduitsche
schrijvers' (Poëzy, 564-577). In de halve eeuw van zijn
dichterlijke werkzaamheid is er wel een ontwikkeling te bespeuren, nl. van een
opgewonden triomfale en heroïsche barok naar een meer 18de-eeuwse
classicistische netheid en gepolijstheid, maar in geen van beide stadia spreekt
hij de moderne lezer aan; daarvoor mist hij warmte en oorspronkelijkheid.