katholiek
na 1629.) In 1640 ging zij naar Brussel om daar haar beide zoons naar een
jezuïetenschool te brengen en vertoefde enige maanden te Antwerpen in de
kring van Balthasar Moretus. Verbleef ook daarna herhaaldelijk in de Zuidelijke
Nederlanden: te Brussel, Antwerpen en Leuven (geïntroduceerd bij Erycius
Puteanus). In 1646 woonde zij met haar gezin te Leiden, waar haar man en haar
zoons studeerden.
Bij haar leven is slechts een klein deel van haar werk in
druk verschenen. In 1620 gaf zij een gewijzigde en vermeerderde herdruk uit van
haar vaders Sinnepoppen (1614), door haar o.m. voorzien van puntige
disticha: Roemer Visschers zinne-poppen; Alle verciert met rijmen, en
sommige met proze (herdr. 1669, 1678). Een klein aantal gedichten van haar
hand werd gedrukt in de Zeeusche Nachtegael, die naar aanleiding van
haar bezoek aan Zeeland werd uitgegeven (1623), en ook in bundels van anderen.
Haar overige werk is in de 19de en 20ste eeuw geleidelijk in hs. te voorschijn
gekomen en uitgegeven. Zij vertaalde naar de derde druk (1602) de Cent
emblemes chrestiens (1571) van de hugenootse dichteres Georgette de
Montenay, onder de titel Honderd christelijke zinnebeelden, in 1854 voor
het eerst uitgegeven.
Haar poëzie, over het algemeen middelmatig, doet
haar naam als `wijse Anna' eer aan: moralistisch en stoïcijns christelijk.
Door Vondel, Huygens, Cats en anderen werd haar werk hemelhoog geprezen; zij
was een tweede Sappho, een tiende Muze, een vierde Gratie enz., maar dit
gebeurde vooral omdat zij de eerste Nederlandse dichteres was die haar
bewonderaars kenden.