nieuwende invloed kon uitoefenen: Jong
Vlaanderen (1889-1900), Ons Tooneel (1890-1891), Van Nu en
Straks (1893-1901), Vlaanderen (1903-1907) en de veertiendaagse
kroniek Vandaag (1929-1930), terwijl hij nog kort voor zijn dood een
nieuw algemeen Vlaams tijdschrift, Diogenes, wilde oprichten, een plan
dat na zijn dood werd uitgevoerd door zijn vriend H. Teirlinck met de uitgave
van het Nieuw Vlaams Tijdschrift.
Vermeylen debuteerde met Breugeliaans sensualistische
verzen, impressionistische prozaschetsen en ironische, soms bijtend scherpe
polemische kritieken, die de aandacht trokken van Kloos. Met zijn bijdragen aan
het tijdschrift Van Nu en Straks groeit hij uit tot de intellectuele
leider van zijn generatie. Hij brengt de Vlaamse literatuur op een hoger peil
met zijn wijsgerig beschouwende essays, geschreven in een pregnante, plastische
en zuivere taal. Ophef maakten vooral de essays Kritiek der Vlaamsche
beweging (1896, afz. uitg. 1905) en het erop volgende Vlaamsche en
Europeesche beweging (1901), waarmee hij in de Vlaamse beweging het accent
verlegt van romantiek en nationalisme naar geestelijk realisme en
wereldburgerschap. In het introspectief essay Eene jeugd (in Van Nu
en Straks, 1896) geeft hij zijn geestelijke evolutie weer. Uit dit opstel
blijkt dat zijn levensvisie evolueert van een absolutistisch anarchisme naar
een relativistisch humanisme.
In symbolische vorm, geïnspireerd door Goethe en
Flaubert, heeft hij dit geestelijk avontuur van zijn jeugd uitgewerkt in de
roman De wandelende jood (1906), de transpositie van de in Eene
jeugd neergeschreven biecht, hier in de vorm van een uitgebreid allegorisch
prozagedicht, bedoeld als synthese van zinnen en geest, als concretisering van
het ideaal van Van Nu en Straks van de totale mens.
Zijn essays bundelde Vermeylen in Verzamelde
opstellen (1904, 1905), waarmee hij zijn jeugdperiode afsloot. Daarna ligt
het accent van zijn activiteiten meer op academisch niveau. Op kunsthistorisch
gebied ging zijn voorkeur uit naar de renaissance, daar hij in deze cultuur de
verwezenlijking zag van zijn humanistisch levensideaal, wat blijkt uit de grote
synthetische studie De geschiedenis der Europeesche plastiek en
schilderkunst in middeleeuwen en nieuweren tijd (3 dln., 1921-1925), later
omgewerkt tot één deel onder de titel Van de catacomben tot
Greco (1946). Eenzelfde zin voor synthese komt tot uiting in zijn
literairhistorisch overzicht Van Gezelle tot Timmermans (1923, in 1938
om- en bijgewerkt heruitgegeven: De Vlaamsche letteren van Gezelle tot
heden), waarin vooral de betekenis van Van Nu en Straks en van
Gezelle wordt belicht. Op het einde van zijn leven verzamelde Vermeylen
nogmaals zijn verspreid verschenen literatuur- en kunstkritieken in
Beschouwingen (1942).
In 1943 verschijnt de autobiografische roman Twee
vrienden, een ideeënroman, waarin de schrijver de problematiek uit
zijn vorige roman weer opneemt.