Vercammen, Jan
Vlaams dichter en prozaschrijver (Temsche
7.11.1906-Brugge 5.8.1984). Was onderwijzer; promoveerde in 1940 in de
pedagogie en werd hoofdinspecteur lager onderwijs. Gevormd in de periode van
het Vlaamse expressionisme kwam hij als redacteur van De Tijdstroom
(1930-1934) en van De Gemeenschap (1936-1941) allengs kritischer te
staan tegenover deze stroming. In zijn eerste bundel, Eksode (1929),
spreekt een katholieke en Vlaams-nationale emotie zich nog uit in lange
beeldrijke, rijmloze volzinnen, in zijn tweede, met de karakteristieke titel
Reven (1931), wordt de inspiratie persoonlijker, de stijl
geconcentreerder, en in zijn derde bundel, Credo (1934), valt de
belijdenis al niet meer samen met die van de kerk.
Na wo ii wordt Vercammens dichterschap beheerst door een
religieus-humanistische bezinning op het menselijk bestaan in liefde en dood;
daarbij is de herinnering wel een belangrijk motief maar toch niet het enige,
en wisselt de taalvorm tussen heldere eenvoud en cryptische beknoptheid: De
parelvisscher (1946), Tussen twee woestijnen (1958), Magnetisch
veld (1967), Het huis ten einde (1971). Al is hierbij zijn grote
vertrouwdheid met de Provençaalse lyriek van invloed geweest - hij
vertaalde Mirèio (1963) van Mistral -, toch doet heel deze
ontwikkelingsgang aan als een autonoom proces; de poëzie wordt meer dan
uitingsvorm, nl. een poging tot zelfinkeer, een onvervangbaar middel om via de
taal door te dringen tot de existentiële kern.
Vercammen heeft ook een aantal verhalen en gedichten voor
kinderen geschreven, en de bundel aforismen Bij wijze van zeggen (1961);
voorts was hij werkzaam in versch. literaire functies, o.a. als secretaris,
later voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen.