Vlaams dichter (Boom 10.9.1891-Deurne 17.6.1966).
Studeerde te Gent. Was een tijdlang werkzaam in de Hoofdbibliotheek te
Antwerpen, voordat hij een vaste betrekking in de graanhandel vond (1922). Hij
debuteerde in De Beweging van Albert Verwey en werd na wo i opgenomen in
de kring van het expressionistische tijdschrift Ruimte. Met zijn bundel
Verzen (1919), maar meer nog met De voorhof (1924) deed hij zich
kennen als een lyrisch-organisch impressionist en hij kwam daardoor halverwege
het expressionisme te staan, dat wil zeggen meer naar de geest en het gemoed
dan naar de vorm. Door zijn theocentrische levensbeschouwing werd zijn
eenvoudige parlandopoëzie steeds meer ascetisch en wereldvreemd, getuige
vooral zijn deemoedige bundel Heer en knecht (1955). Hij oefende invloed
uit op enige dichters van de Tijdstroom-generatie.
Werken:
Gedichten (1932); Levenswijding (1933); De winter
laat niet los (1937); Aspecten (1948); Als een goed hovenier
(1941); Zoek de zonkant (1964), bloeml. met inl. van P.G. Buckinx.
Literatuur:
E. de Bock, `In memoriam P.V.', in Dietsche Warande &
Belfort, 111, 6 (1966); M. Gijsen, in Verzameld werk, 5 en 6
(1977).