Veldeke, Hendrik van
Ook Henric van Veldeken, Oudlimburgs hofdichter (Veldeke,
bij Spalbeke, eind 12de eeuw). Schreef zijn werken tussen 1170 en 1190. Werd
beschermd en begunstigd door gravin Agnes van Loon, koster Hessel van
St.-Servaas te Maastricht, en Hermann von Thüringen. In diens dienst kan
hij aan de pinksterfeesten van Barbarossa in Mainz (1184) hebben deelgenomen.
Voor de rest is zijn levensloop onbekend; ook zijn werken kunnen niet met
zekerheid worden gedateerd. Zijn gedichten verraden een hoog ontwikkelingspeil.
Hij kende Frans, misschien ook Latijn en had kennis van het recht. Zijn lyriek
ontwikkelde zich van de volkse kleinkunst (danslied met natuurbeeld en spreuk)
tot de hogere hoofse kunstvormen naar het voorbeeld van de Provençaalse
lyriek, en heeft de problematiek van minne en maatschappij, macht van de liefde
en hoge minne als onderwerp.
De legende van de bisschop van Maastricht, Sente
Servas (ca 6200 verzen) diende zekere praktische doeleinden in verband met
de toen opkomende verering van deze beroemde lokale heilige. Volgens Latijns
voorbeeld brengt zij leven en wonderen in twee delen ingebed in de wereld- en
heilsgeschiedenis. De Sente Servas had vanwege het onderwerp beperkte
invloed. Toch vertoonde het hetzelfde elegante hoofse vers van Franse oorsprong
met zuivere rijmen, waardoor zijn Eneide, samen met de moderne hoofse
inhoud, zijn tijdgenoten in vervoering bracht en het bloeitijdperk van de
Duitse hoofse klassieke dichtkunst inluidde. De dichter gebruikte in al zijn
werken het Oudlimburgs van zijn geboortestreek, doch in een zeer verzorgde
vorm, waarin hij al te specifiek dialectische vormen en uitdrukkingen vermijdt
om ook buiten zijn geboortestreek begrepen te worden. Van Sente Servas
zijn enkele Oudlimburgse fragmenten bewaard; lyriek en Eneide zijn
slechts in Hoogduitse vertalingen overgeleverd.
De ridderroman Eneide (juister Eneas),
bestaande uit ca 13 500 verzen, begonnen in zijn Maaslandse geboortestreek
vóór 1174 (tot vers 10 932) en in Thüringen vanaf 1183
voltooid, heeft als voorbeeld de Anglo-Normandische Roman d'Eneas.
Daarin is de stof van Vergilius' Aeneis op
middeleeuwse wijze omgevormd om de ideale uitbeelding te geven van de
feodaal-hoofse riddercultuur. Hoofdmotieven van het verhaal zijn minne en
heldendom. Opmerkelijk zijn de gesprekken over de minne, waarin de
liefdescasuïstiek van Ovidius wordt opgenomen en de minne wordt
voorgesteld als een noodlottige macht die de mens overweldigt. Opmerkelijk zijn
verder de uitvoerige beschrijvingen van de personages, het praalvertoon aan het
hof, burchten en grafmonumenten.