passie zowel tegen het bijgeloof, de
kerkelijke orthodoxie als het maatschappelijk onrecht waarmee hij werd
geconfronteerd. Zijn beste werk is de kleine (sleutel)roman De
kaertlizzer (= De kaartlegger; 1856), opmerkelijk `modern' van compositie
en met een uitstekende milieu- en sfeertekening.
Voorts maakte hij zich verdienstelijk door zijn
vertalingen in het Fries van Van Alphens Kleine gedichten voor kinderen
(= Lîtse rimkes foar bern; 1852) en Tollens' Overwintering
(= De oerwintering der Hollanders op Nova Sembla; 1861).