Veen, Adriaan van der
Eig. Adrianus, Nederlands prozaschrijver en journalist
(Venray 16.12.1916). Jeugdjaren te Schiedam; gedurende de crisisjaren o.a.
werkzaam in de boekhandel aldaar. Debuteerde met proza in Groot
Nederland en belandde door bemiddeling van Greshoff in de journalistiek
(Brussel, Den Haag) bij het Hollandsch Weekblad. Was redacteur van
Werk (1939). Vertrok begin 1940 als correspondent van Het
Vaderland naar Amerika, waar hij gedurende wo ii verbleef. In 1946 terug
naar Den Haag; werkzaam als redacteur letteren bij de NRC (tot 1978) en
van Criterium.
De romantische en realistische kant van zijn
schrijverschap komen respectievelijk tot uiting in zijn beide jeugdbundels: het
door Vestdijk ingeleide Oefeningen (1938, later opgenomen in Jacht in
de diepte, 1947) bevat korte, suggestieve verbeeldingen, waarmee het
`klerkje in dromenland' aan de harde werkelijkheid tracht te ontkomen; in
Geld speelt de grote rol (1938) vindt men bewogen realistische verhalen
over de crisis, waarmee de schrijver in zijn huiselijke omstandigheden pijnlijk
werd geconfronteerd. Zijn latere werk toont een vaak gelukkige eenheid van
beide elementen. Het getuigt van bewogenheid met de mens, die niet alleen door
maatschappelijke, maar ook door psychische remmingen (vnl. schuldgevoel) en
door ondervonden onbegrip in de menselijke relaties belemmerd wordt om in
vrijheid zichzelf te zijn. Zijn personages zijn vaak vrouwen, wier min of meer
neurotische geaardheid uit deze remmingen voortkomt. In Zuster ter zee
(1949) is het bijv. de machteloosheid ten aanzien van christelijke
jeugdcomplexen, waarmee ook de auteur te maken heeft gehad. Het joodse meisje
Vera uit Het wilde feest (1952, bekroond met de Van der Hoogtprijs)
leeft onder de druk van het ook in Amerika latente antisemitisme; Ida uit het
te Rome spelende Doen alsof (1960, herz. uitg. 1984) moet zich bevrijden
van complexen, haar door een dilettant-psycholoog aangepraat; Nina uit de
novelle De man met de zilveren hoed (1957) gaat te gronde aan onbegrip
in haar omgeving. Zelfbedrog inzake de seksuele moraal is het thema van Een
idealist (1965, bekroond met de Anna Blamanprijs).
Zijn eerste roman, Wij hebben vleugels (1946),
draagt een autobiografisch karakter. Dit geldt nog meer voor Kom mij niet te
na (1968) en de vervolgdelen Vriendelijke vreemdeling (1969) en
Blijf niet zitten waar je zit (1972); het daarin gegeven relaas van zijn
vertrek naar, verblijf in en terugkomst uit Amerika en zijn talrijke
ontmoetingen in de schrijverswereld is tevens dat van het zoeken naar vrijheid
en zelfbevrijding - persoonlijke herinneringen waarin de lezer evenwel veel van
zichzelf herkent. Van zijn latere romans maakte vooral het ontroerende In
liefdesnaam (1975, Vijverbergprijs 1977) diepe indruk. Zijn beste
liefdesverhalen verzamelde hij in de bundel Alibi voor het onvolkomen
hart (1983), naar de eerder verschenen novelle onder die titel (1953).
Het werk van Van der Veen draagt sterk het karakter van
bekentenisliteratuur. Het ontwikkelde zich onder invloed van de Forum-
en Criterium-generatie en van de moderne Amerikaanse schrijvers. De
emotionaliteit gaat schuil achter een zakelijke stijl en een on-Hollandse
lichtvoetigheid.