die
tegelijk als dreigende aftakeling en als ultieme regressie wordt ervaren.
Opvallend zijn ook de talrijke undergroundmotieven: het occulte, fantastische
en science fiction-literatuur, popmuziek, stripverhalen en drugs. Stilistisch
valt een zekere evolutie waar te nemen van een sterk expressieve metaforiek
(waaraan invloed van Claus niet vreemd is) in Schreeuwlandschap (1975)
en Junkieverdriet (1976, in manuscript bekroond met de Reina Prinsen
Geerligsprijs) naar een grotere verstilling in de postuum verschenen bundels;
in De laatste gedichten (1977, naar verluidt geschreven in de nacht van
zijn overlijden) gaat dit gepaard met een (bewust?) krampachtig hanteren van de
klassieke versvormen.
Van meet af aan kende T'Hooft, vooral bij de jongere
generatie, een opmerkelijk succes, waarop door de uitgeverij handig werd
ingespeeld. Na zijn dood sloeg die populariteit om in een sterke mythevorming,
in die mate zelfs dat een Amsterdams collectief (Léon de Winter,
René Seegers) zowel een film als een toneelstuk aan hem wijdde.