Stevin, Simon
Zuidnederlands wiskundige en ingenieur (Brugge
1548-Leiden of 's-Gravenhage april 1620). Buitenechtelijke zoon van Antheunis
Stevin en Catelyne van der Poort. Boekhouder en kassier, sedert 1577 klerk van
de belastingen van 't Brugse Vrije. Sedert 1581 te Leiden en in 1583 aldaar aan
de universiteit als `studiosus litterarum' ingeschreven. Kwam in 1595 als
deskundige op wiskundig en technisch gebied in dienst van prins Maurits en het
leger. Trad op als leermeester en raadsman van de prins, ingenieur van de
veldheer en superintendent van zijn financiën.
Zijn talrijke publikaties bewegen zich op zo verscheiden
gebieden als wiskunde, mechanica, hydrostatica, astronomie, geografie en
zeevaartkunde, techniek (watermolens, zeilwagens en sluizen), krijgswetenschap
(kunst van de versterkingen, legermeting, belegeringstactiek), boekhouden
(koopmans- en vorstelijke boekhouding), bouwkunde (stedebouw en woningbouw),
muziek, logica en politiek (Het burgherlyck leven, 1590: `de wijze
waarop de goede burger zich in de staat te gedragen heeft'). Stevins werk vond
ook waardering in Engeland blijkens de vertaling van zijn Havenvinding,
door Edward Wright in 1599 gepubliceerd.
De opvattingen van Stevin over het Nederlands lopen
parallel met de Twe-spraack, en zijn daardoor beïnvloed. Men vindt
ze o.m. uiteengezet in de beroemde Uytspraeck van de weerdichheyt der
Duytsche tael, die aan de Weeghconst (1586) voorafgaat, en in
Wisconstighe gedachtenissen (1605 en 1608), waarin hij het Nederlands de
meest geschikte taal noemt voor het behandelen van wetenschappelijke, in het
bijzonder wiskundige onderwerpen. In zijn praktisch taalgebruik heeft hij
tegenover het overmatig gebruik van bastaardwoorden geageerd en talrijke
`purismen' in het Nederlands geïntroduceerd, waarvan er een aantal, vooral
op het gebied van de wiskundige vaktaal, gemeengoed zijn geworden.
Nagelaten papieren van Stevin werden door zijn tweede
zoon Hendrik uitgegeven, o.m. in Burgerlicke stoffen (1649).