Vlaams prozaschrijver (Bladel, Noord-Brabant
22.11.1812-Turnhout 9.4.1888). Studeerde medicijnen te Leuven en vestigde zich
na zijn promotie (1838) als geneesheer in Turnhout. Schreef verhalen en romans
over de Kempen, romantisch van opvatting en vooral in zijn laatste periode
sterk moraliserend, die getuigen van mensenkennis en een minder idealiserende
strekking dan Conscience had voorgestaan. Dank zij de vlotte verteltrant en de
humor is zijn werk lang leesbaar gebleven.
Werken:
Het kind met den helm (1852), r.; De meesterknecht
(1855), r.; Doctor Marcus (1858), r.; De lelie van het gehucht
(1860), r.; Narda (1869), r.; De geuzen in de Kempen, 2 dln.
(1875), r.; Zonder God (1885), r.
Literatuur:
A. Snieders, `Levensschets van J.R.S.', in Jaarb. Kon. Vl.
Acad. (1889); R. Sterkens, in De letterkunde in de Antwerpsche Kempen
van 1830-1900 (1935); F. Verachtert, `Een blik in het verleden van J.R.S.',
in R.S.'werken (Omnibus 3) (1976).